Informatie:

Jan van den Bosch
0162-740726
janvdbosch@casema.nl

 

 

 

Adieu, adieu o Uden

 

 

Verschijnt in september 2010:

 

Tekstvak: Nieuwsbrief oscosc

In september 2010 verschijnt het boek Adieu, adieu o Uden. Het is een uniek boek over het dagelijks leven en het onderwijs op het College van het H. Kruis te Uden. Uniek vanwege de levensechte beschrijving van het dagelijks leven op een kleinseminarie. Uniek ook omdat het boek een kwalitatief oordeel geeft over het onderwijs en het pedagogisch klimaat op het College van het H. Kruis. Het Collegium s.s. Crucis, zoals de officiële Latijnse naam van het kruisherencollege luidde, was ooit het grootste vrije seminarie in Nederland. Het boek bestrijkt de jaren tussen 1950 en 1965. Het boek is geschreven door de oud-studenten Jan Berns, Jan van den Bosch en Kees Mettes. Tientallen oud-studenten hebben als respondent aan het boek meegewerkt.

 

 

 

 

 

 

 

 

Het boek wordt uitgegeven door Uitgeverij De Bataafsche Leeuw in Amsterdam. Ook de uitgever, Walter Wybrands, is een oud-student van het kruisherencollege. Het wordt een prachtig vormgegeven en rijk geïllustreerd boek met naar schatting 300 pagina’s. De prijs van het boek zal - afhankelijk van nog te verwerven financiële bijdragen - waarschijnlijk € 22,50 bedragen. De presentatie van het boek is gepland op 12 september 2010, midden in de week dat de kruisheren het 800-jarig bestaan van hun orde vieren.

 

Het boek Adieu, adieu o Uden bevat vijf hoofdstukken en ook een aantal interessante bijlagen. De titel van het boek wil uitdrukken dat de wereld van toen voorgoed voorbij is. Het is de eerste regel van het lied dat de priesterstudenten van het college in de kapel bij het genadebeeld van O.L. Vrouw ter Linde altijd zongen als ze op vakantie gingen. De vele honderden jongens die op het college hebben gezeten hebben er meer dan alleen een gedegen gymnasiumopleiding gekregen, maar ook een culturele en sportieve vorming die levenslang zijn waarde heeft behouden. In het eerste hoofdstuk van het boek wordt eerst een tijdsbeeld gegeven van de jaren vijftig en zestig, een roerige periode van aanvankelijke restauratie en vervolgens van afbraak van het Rijke Roomsche Leven. Vervolgens is hoofdstuk twee gewijd aan het gevoelige onderwerp van de roeping die een jongen geacht werd te bezitten en die de aanleiding was om op twaalfjarige leeftijd het ouderlijk huis te verlaten en naar het kleinseminarie te gaan. In het derde hoofdstuk wordt aan de hand van de dagorde en de reglementen verteld hoe het dagelijks leven zich op het college afspeelde, vanaf het eerste kapelbezoek ’s morgens vroeg tot aan het laatste kaartspelletje ’s avonds in de recreatiezaal. Hoofdstuk vier gaat over het onderwijs op het college. Nog niet eerder is op de wijze zoals in Adieu, adieu o Uden een kwalitatieve beoordeling gegeven het onderwijs en het pedagogisch klimaat op een kleinseminarie. Die beoordeling vindt plaats aan de hand van het studieprogramma en de studie- en examenresultaten en is mede gebaseerd op de mening van vele oud-studenten. Hoofdstuk vijf gaat over de vorming en ontspanning op het college. Verbazingwekkend is te lezen wat er allemaal gedaan werd aan muziek, toneel, film en sport.