Onderstaand verhaal ontvingen we van Geert Gunneweg (1963 - 1969 in Uden)

PA

Om kwart over zes ’s middags op een hete dinsdag in juli 1967 drong het tot me door dat ik alleen was. En mogelijk verdwaald, of beter gezegd: de weg kwijt. Ergens op een rondweg richting Reims, met langsrazend snelverkeer, was ik aan de kant gestopt omdat ik was lek gereden. Ik was handig genoeg om de band zelf te plakken, maar na een half uur was er nog steeds geen spoor van mijn kompaan. Ik maakte me niet ongerust. Al eerder, in de Ardennen,  was ik te ver vooruit gefietst en had ik een half uur in de berm gewacht tot de kale, tanige figuur op zijn damesfiets met de bruine canvas fietstassen de top van de helling had bereikt en ik hem in zicht kreeg. Dat zou nu ook wel gebeuren. Maar na een uurtje wachten verscheen er nog steeds niets om de flauwe bocht die de weg maakte en war het middagverkeer nu plaats maakte voor alle forensenauto’s die terug naar huis gingen en het walmende vrachtverkeer.

Ik dacht na. Ik was voor het eerst in Frankrijk. Ik sprak niet meer dan een half woordje Frans. Ik had nagenoeg geen geld. Ik wist niet waar we die avond zouden blijven. Ja, bij vrienden van hem. Fransen, die hij kende van al die jaren die hij zomers op zijn fietstochten had leren kennen. Ze woonden in de buurt van Reims, een voorstadje, een dorpje waarin de naam Reims ook voorkwam. Ik had geen wegenkaart. Ik stapte weer op en reed richting Reims.  Na een half uur kwam ik een informatiebord tegen. Ik ontdekte de plaats Vitry-le-Reims. Die naam leek het meest op wat ergens vaag in mijn achterhoofd sudderde als bestemming. Ik prentte de route erheen zo goed en kwaad als het kon in mijn hoofd en stapte weer op. Uit alle macht probeerde ik me meer te herinneren. Hij werkte bij het spoor als baanwachter, overwegbewaker? De afgelopen dagen hadden we regelmatig spoorwegen over gemoeten, en steeds waren daar van die minuscule huisjes met een groentetuintje langs het talud. Zouden de vrienden in zo’n baanwachtershuisje wonen?  Zou ik proberen het spoor te vinden en - wie weet - was er een weg langs zodat ik bij elke overweg kon kijken?

Na een half uurtje zag ik een bord met richtingaanwijzingen: Vitry-le-Reims: 7 km. Een rustige tweebaansweg met hoge bomen aan weerszijden. Op mijn gemak, handen boven op het stuur, trapte ik de kilometers weg. De avond zette in, het koelde af naar een aangename temperatuur en de weg liep een beetje naar beneden. Plotseling maakte zich uit het tegemoetkomende verkeer een bordeauxrode Renault Dauphine los en kwam recht op me af. Vlak voor me maakte het autootje een u-bocht en stopte met gillende banden en piepende remmen voor me, half op de weg en half in de berm. Nog voor de wagen goed en wel tot stilstand was gekomen, vloog het portier naast de chauffeur open en sprong er een man uit. Ik moest zelf uit alle macht in de remmen om niet tegen de achterkant van de auto aan te knallen. Voor ik goed en wel van de schrik bekomen was, hing mijn kompaan snikkend om mijn hals. De tranen stroomden over zijn wangen. Waar ik was geweest, waarom ik toch altijd zo ver vooruit moest rijden, dat hij in doodsangst had gezeten, wat hij mijn ouders had moeten vertellen, dat de politie naar me op zoek was …

Intussen was ook de chauffeur uitgestapt. François of Pierre of Jean Luc, ik vergat het onmiddellijk. Mijn fiets werd naast mij achterin de auto getild, door het open dakje stak de hele voorkant naar nog naar buiten. Het werd nog een heel gezellige avond in het baanwachtershuisje. Met bomen die met de hand moesten worden bediend, met een groentetuintje. Ik wás de weg kwijt geweest, had vele kilometers omgereden en iedereen de stuipen op het lijf gejaagd. Mais enfin rétrouvé, heureusement! Vooruit, nog ééntje om het af te leren. Zelf gestookt van eigen pruimen. In de achtertuin zetten we laat in de avond met de nodige moeite het tentje op dat we bij ons hadden, rolden onze slaapzakken uit en kropen naar binnen. Terwijl ik me omdraaide en een lekkere plek probeerde te vinden op de hobbelige ondergrond,  pakte mijn kompaan bij het licht van een bibberige zaklantaarn zijn brevier en deed nog een hoofdstukje of wat. Ik zei: “Welterusten, pa, ik zal morgen in de buurt blijven.”

Een jaar of drie later  werd  Harry de Wilt o.s.c., beter bekend in de gemeenschap van de internen als “pa”, op een ochtend in zijn tentje op een Franse camping aangetroffen na een hersenbloeding. Er was niemand in de buurt. En ik? Ik zat op zee...