Vertelling 6 - Een clericus op de Expo ’58
Op 27 augustus 1958 waren we door onze novicemeester, meneer Lamot, ingekleed en
op het hoogfeest van St. Augustinus, 28 augustus 1958,
legden we in handen van de prior
provincialis dr. H. van de Ven onze tijdelijke geloften af. Van Neeritter
vertrokken we naar Zoeterwoude, maar eerst hadden we een korte vakantie en
mochten we naar huis. Kort daarvoor ontving ik van vrienden van ons thuis die
een zilveren bruiloft vierden een spaarbankboekje van de plaatselijke
Boerenleenbank ter waarde van ƒ. 50,-. Tijdens de feestelijkheden was men met de
pet rondgegaan en de opbrengst was voor mij bestemd. ‘Slim’, zei meneer Lamot,
‘daar kunnen wij niet aankomen.’
Ofschoon bezield door hoge idealen kwam het niet bij me op het geld van die bank
te halen en in het kader van de pas afgelegde gelofte van armoede aan het
klooster te schenken. Integendeel, het werd anders besteed, ik ging met een
pleegbroer naar de Expo in Brussel.
Het moet begin september 1958 geweest zijn. Mijn pleegbroer studeerde in
Utrecht, was wat meer ‘van de wereld’ dan ik en samen zochten we de eerste avond
naar een slaapplaats. Zijn voorstel
om de nacht desnoods in de open lucht door te
brengen werd door mij meteen verworpen, dan ga ik nog liever terug naar
huis, ik wil een fatsoenlijk bed, was mijn reactie. Jaren later zei hij me, dat
hij me, ondanks mijn geestelijke staat, maar een verwende sik vond.
We kwamen, via een haag van rode lampjes, door mij gezien als een uitloper van
de feestelijk versierde Expo en niet als het uithangbord of herkenningsteken van
de talrijke toegestroomde hoeren, terecht bij een groot tentenkamp, Log-expo,
waar we na het invullen van een uitgebreid formulier - de voertaal was Frans -
een slaapplaats kregen toegewezen. Mijn familie had vooruitlopend op deze
vakantie het laatste door mij gedragen pak bij de plaatselijke stomerij zwart
laten verven; ik had van een tante een prachtige zwarte sweater gekregen en met
het witte boordje daarin gestopt, beschikte ik over een schitterende
clerus-outfit. Men vroeg mij in deze Log-expo dan ook hoe laat ik wilde lezen.
Ik stuntelde wat terug in mijn beste Frans en de conclusie was: ‘Ah, vous êtes
trop jeune.’
Het weer was prachtig. De wereldtentoonstelling was overweldigend. We zijn er
twee dagen geweest. De dorst lesten we in de kelders van het Amerikaanse
paviljoen, waar de Cola bijna gratis verstrekt werd. Eten vond ik, ondanks mijn
verwende staat, niet zo belangrijk. De meeste indruk heeft op mij gemaakt het
Vaticaans paviljoen, de ‘Civitas Dei’, een gebouw van een prachtige
architectuur, met een inrichting van zeer verfijnde smaak en zeer modern van
toon. Kunstenaars uit heel Europa hadden er aan mee gewerkt. Het zou de moeite
waard zijn als een museum voor religieuze kunst nu zou proberen het daar ten
toon gestelde weer eens op te sporen en opnieuw te laten zien.
Het beeld van
Pius XII van C. Colruyt, dat in de binnenplaats van de Civitas Dei stond. Het laat heel mooi zien, hoe glorieus de kerk nog was in 1958. |
De laatste dag, een zondag gingen we ter kerke in de basiliek op de Koekelberg
en daar werd ik, jonge clericus in een geverfd pak, bestormd door een groepje
Ierse jongens die mijn hand kusten en om mijn zegen vroegen. ‘Trop jeune’, was
mij enige verweer. Later in Zoeterwoude hoorde ik, dat het hier een buitenlandse
reis betrof waarvoor toestemming van de overste vereist was. Als ik dat had
geweten, was ik nooit naar de Expo gegaan.
Oktober 2008/Jan
Berns