Stil, jongens, Jan Berns vertelt ...

Vertelling 10       -        Palazzo del Pisa, een latrinaire                                                  geschiedenis

De onlangs uitgekomen foto-dvd van de fotowerkgroep besteedt uitgebreid aandacht aan de sloop van het toilettenblok, de waterplaats en de wc’s zonder spoeling op de cour. Op die plek moest de inmiddels ook alweer afgebroken aula komen.

Met die toiletten verdwenen ook dagelijkse rituelen.

 In mijn tijd vingen die ‘s-ochtends in alle vroegte aan, vóór het eerste kapelbezoek. Na gewekt te zijn met de bel door Broeder Karel, het wassen en aankleden gingen we zwijgend naar beneden op weg naar de kapel via de waterplaats waar we keurig wachtend op een vrije plek onze blaas konden ledigen.
De geuren die daar opstegen wisselden met de seizoenen.

 

Als je bedenkt dat een gezond mens per 24 uur 1000 tot 1500 ml. urine produceert, die twee tot zes maal per dag wordt uitgescheiden en dat de urineproductie het hoogst is ‘s-ochtends om zes uur, kun je wel uitrekenen wat zo’n 250 jongens daar bij elkaar goten. Onder onze bedden stonden witte stenen nachtspiegels. Die gebruikte je eigenlijk alleen bij ziekte en heel hoge nood. Ze werden ‘s-ochtends geleegd door een knecht, die ook altijd de po’s controleerden die omgekeerd stonden alsof je niet kon weten…..


Urinoirs zonder spoeling waren het op de cour, een waterplaats zonder fonteintjes om na afloop je handen te wassen. Na de plas meteen naar de H.Mis. Voor de grote boodschap was er een rij afsluitbare wc’s, ook zonder spoeling en voor toiletpapier moest je zelf zorgen. In de winter was het er ijzig koud, maar je kon er stiekem roken. In het collegegebouw waren ook wc’s, bij de slaapzalen, later in dezelfde ruimtes waar de douches waren en ook beneden bij de achteringang, maar die mochten alleen gebruikt worden bij heel slecht weer. Ze hadden spoeling en ze waren verwarmd in de winter.


Bij de Herendag 1955, die als thema Venetië had, werd het hele toilettenblok omgedoopt tot Palazzo del Pisa en dat werkte die dag even als het tegenwoordige toiletblokje van WC Eend.
Alles werd overigens eens per dag grondig schoongemaakt en daarbij werd niet gekeken op een litertje water minder of meer.


Wat sanitair betreft, was de overgang van Uden naar het noviciaat der Kruisheren in Neeritter niet groot.
Ook hier urinoirs zonder spoeling onder een afdak, vier naast elkaar en vier wc’s naast elkaar, afgeschot met wandjes die niet helemaal tot aan het plafond doorliepen, hetgeen een nogal royale opvatting van het vita communis leek te representeren.
Ik heb een frater de socius (assistent van de novicemeester) tijdens het broederlijk urineren in het schemerduister eens horen toevoegen : ”Joh, wat sta jij vroom te pissen.” De socius hield bij deze aktiviteit altijd zijn hoofd een beetje schuin.
Dezelfde man scheen aan hardlijvigheid te lijden; zijn gezucht en gesteun was niet van de lucht in het intieme toilethuis. Hij bracht zijn pijnen en smarten zelfs in verband met barensweeën en verklaarde ons jonge novicen , dat hij heel goed kon begrijpen, dat God de geslachtsdaad zo genotvol had gemaakt, want anders zou geen vrouw meer willen baren.


Iedere novice had een taak, fietsenmaker, koster en ook wc-schoonmaker.
Die laatste functie was mij toebedeeld. Op gezette tijden moest ik gewapend met een lange stok voor het doorprikken, een emmer water, een fles creoline en een dweil de wc’s te lijf. Ik denk dat het bedoeld was als een oefening in nederigheid.

 Jan Berns    december 2010