Stil, jongens, Jan Berns vertelt ...

 

Vertelling 11       -        Na het eindexamen…..? Neeritter!

 

Het was een spannende tijd, dat  laatste jaar op het College. Zou de erkenning komen, of werd het toch staatsexamen? Toen het bericht van de erkenning afkwam, was er grote vreugde. Voor ons zesdeklassers was het een geruststelling, maar er moest flink gewerkt worden. Op onze leraar Nederlands na, de heer Knoers, had niemand enige ervaring met het schoolexamen. Het schriftelijk verliep eigenlijk vrij rustig, daar waren ook nog geen vreemde pottenkijkers in de persoon van gecommitteerden bij aanwezig en de regels waren heel duidelijk. Het was meen ik me te herinneren onze jonge wiskundeleraar, Louis Wijnhoven, die ons in de aanloop naar het mondeling examen een luchtpistool gaf. Daarmee mochten we in onze vrije tijd naar hartelust schieten, om de spanning wat te ontladen.

 

Op de dag van het mondeling was er een nerveuze spanning. Ik herinner me, dat Rector Salman me ongeveer het examenlokaal induwde. Onze gecommitteerden waren buitengewoon vriendelijke mensen, de jonge classicus Leeman (UvA), de romanist Van der Weel (VU) en de wiskundige Duparc, geen van allen katholiek, maar door de Kruisheren warm ontvangen en onthaald. Jaren later wist Prof. Leeman, toen secretaris van de KNAW, zich dit Udense examen nog te herinneren. Het was spannend, want onze klas vereiste nogal wat herexamens, maar de afloop was gunstig. Later zal Salman ergens opmerken: ”Het was ook een zwakke klas”, wat ik nooit zo’n aardige opmerking heb gevonden, want ik bewaar nog altijd een mooi diploma en een cijferlijst zonder één onvoldoende. Bovendien moesten wij het spits afbijten.

 

De kreet was in die dagen: Na het eindexamen…..Studeren! 

Voor  een aantal van ons werd dat Neeritter, het noviciaat van de Kruisheren. Het noviciaat was alles, behalve studeren, het was een inleiding in het kloosterleven, zowel theoretisch als praktisch. We kregen om te beginnen habijten, oude, een beetje afgewassen exemplaren, een bonnet die in het koor op en af moest en bij de kledingvoorschriften hoorde ook een zwarte deukhoed. Die werd je geacht te dragen buitenshuis. Het convent van Neeritter was klein, een rector, tevens novicemeester, zijn assistent de socius, verder een drietal heren, waarvan er een assistent in de plaatselijke parochie was, eigenlijk kapelaan; een die ook ergens assisteerde en zich met orden-geschiedenis bezig hield en een pastor voor de doofstommen in dat deel van Limburg, die de gebarentaal en het brailleschrift machtig was. Dan waren er nog drie broeders, een kok, een tuinman en een manusje-van-alles  Elke week kwam er een confrater uit het nabijgelegen Maaseik om ons de biecht af te nemen. Naast de gebruikelijke penitentie gaf hij ons ook een pakje Belga.

 

Met ons Udenaren trad ook een Duitse jongen in en een late roeping. Die hadden er soms problemen mee, dat ze dat Udense verleden misten, maar daar staat tegenover dat de wereld van het noviciaat ook voor ons volkomen vreemd en vervreemdend was, daarop had Uden ons niet voorbereid. We wisten van dat hele kloosterleven net zoveel als zij. Het infantiliseerde ons. Met onze bonnet of zwarte gleufhoed op wandelden we door de mooie Limburgse dreven, jonge prelaatjes, maar niet van de wereld. Eens werden we enthousiast aangesproken door een stel Italiaanse mannen, die, of we wilden of niet , ons meenamen naar een café, verboden terrein en we moesten zouden iets drinken, maar iets nuttigen tussen de maaltijden door was verboden. Uiteindelijk accepteerden we, om die mannen niet voor het hoofd te stoten, een reep gevulde chocola. We hebben het opgebiecht bij de novicemeester, die ons hartelijk uitlachte, maar ons wel met een probleem liet zitten, wanneer mag je dan wel zelf initiatief vertonen en afwijken van het stelsel van regels en verordeningen?

 

Jan Berns