Vertelling 7
-
Figuren
Hij kreeg de bijnaam ‘hottie’, zijn werkelijke naam ben ik vergeten. Het was
een leerling van het Constantijn College uit Amersfoort die in de Poësis pas naar Uden kwam en zijn bijnaam dankte
hij aan de uitspraak van het Griekse voegwoord ότι. Wij spraken dat uit met een
oo, hij met een o. Het was een blonde enigszins gezette jongen met een wat hees
stemgeluid. In zijn tijd werd Oidipoes Rex opgevoerd en hij was een van de
koorleden. Zijn wat rozige tors was gehuld in een beddenlaken en nooit vergeet
ik van zijn rol de gescandeerde woorden: ‘En Minerva met haar geschut van
Myceense rotsen…’ Hij strekte daarbij zijn rechterarm, de vuist gebald als bij
de Romeinse groet.
![]() |
De Hongaarse opstand van november 1956 maakte diepe indruk op ons. We waren
stevig anticommunistisch opgevoed en we beschouwden die opstand als een
rechtvaardige zaak. Twee leerlingen waren plotseling verdwenen, twee
klasgenoten, beide afkomstig uit Nijmegen. Er werd aanvankelijk wat geheimzinnig
over gedaan; zo zag het er even naar uit, dat ze gewoon weggelopen waren. Maar
uiteindelijk, toen ze gezond en wel teruggekeerd waren, kregen we de waarheid te
horen. Ze waren liftend naar Hongarije gegaan om mee te vechten tegen die
goddeloze communisten. De moeder van een hen was een Hongaarse, vandaar. Ze
vertelden er nooit iets over, dat was hen waarschijnlijk verboden. Ik heb toen
voor het eerst van mijn leven een paprika gezien en geproefd, een kleine groene,
en dacht een halfrijpe appel smaakt beter. Toen wij als Rhetorica in het door
ons ontworpen Sinterklaasprogramma van dat jaar een lied hadden opgenomen over
deze heldendaad, werd dat door rector Salman verboden, weggecensureerd kun je
zeggen, met als enige verklaring: ’Dat was een veel ernstiger zaak dan jullie
kunnen begrijpen’. Daarom vermeld ik de namen van de twee vrijheidstrijders nu
ook maar niet.
December 2008/Jan
Berns