vertelling 2: Misdienen
Een hoofdaltaar, twee zijaltaren en achterin een uitgebouwde kapel ter ere van
O.L.V. ter Linde was de kapel van de kruisheren rijk. Vanaf zes uur ‘s morgens
werden hier missen gelezen. De hoofdaandacht was uiteraard gericht op
het hoogaltaar; op de zijaltaren, links het altaar van het H. Kruis en
rechts van de H. Josef, gebeurde alles op bijna fluistertoon. De kleine kapel
achterin was wat duidelijker aanwezig, daar verzamelden zich ook altijd groepjes
gelovigen. Voor de communie echter waren die aangewezen op het hoofdaltaar.
Misdienaar waren we allemaal. Iedere week bevestigde pa de Wilt, die de
supervisie over de sacristie had, een rooster op het prikbord achter in de gang
van het college.
De oude meneer Van Vorst (1877-1958)
las bij voorkeur aan het Maria-altaar. Voorafgegaan door zijn misdienaar
slofte hij vanuit de sacristie naar de kleine zijkapel. Fluisteren was er bij
hem niet bij. Zo kon het gebeuren dat midden onder de dienst aan het hoofdaltaar
vanachter uit de kapel op luide toon werd meegedeeld: ‘Deze H. Mis wordt aan God
opgedragen voor Joke Kerkhof’. Die naam was althans vaak te horen.
Als dan de mis aan het hoofdaltaar was gedaan, begaven de studenten zich
richting O.L.V. ter Linde om voor haar beeltenis enige ogenblikken te verwijlen.
En zoals meneer Van Vorst luidkeels de intentie had afgekondigd, zo liet ook de
prefect het ‘Nos cum prole pia’ krachtig weerklinken, ongeacht de fase van de
mis aan het Maria-altaar. Voor de studenten het teken dat ze de kapel mochten
verlaten. Later, toen er door de
zogenoemde Misweek meer aandacht voor de liturgiebeleving kwam, werd de prefect
verzocht in ieder geval te wachten tot na de consecratie.
Er was nog een vijfde altaar. Dat bevond zich op het Nachtkoor, een kleine kapel
in het klooster op de eerste etage, tegen de grote kapel aangebouwd. Het was een
sfeervolle ruimte met koorbanken en een zeer fraai altaar, destijds nog
meegenomen uit Den Bosch. Hier las de toen oudste bewoner van het klooster,
meneer Bos. In mijn herinnering een wat mopperige oude man, zeer stram en stijf;
hij kon niet meer knielen en bij het aankleden - de misgewaden lagen klaar op
dat nachtkoor - moest je hem helpen met albe en kazuifel. Een stille mis duurde
normaal twintig minuten tot een half uur, meneer Bos had drie kwartier nodig. De
consecratiewoorden sprak hij uit met de grootst mogelijke nadruk, alsof de
voltrekking van het sacrament stond of viel met zo precies mogelijk scanderen
van de formule. Het ‘Hoc est enim …’ dreunde door de ruimte.
Hoogtepunt vormde de nuttiging van brood en wijn, dat gebeurde met
nadrukkelijke en goed hoorbare kauw- en smakgeluiden en de kelk werd langdurig
leeg geslurpt. Je kreeg de indruk dat hij bang was, dat er maar één kruimeltje
of druppeltje ergens zou achterblijven, een indruk die nog versterkt werd door
de daarop volgende reiniging van kelk en toebehoren. Hij wreef en poetste dat
het een lieve lust was. Het had iets van liturgische smetvrees, voortkomend uit
scrupulositeit.
Meneer Van Vorst, och, dat kon nog net in die dagen, maar meneer Bos zou voor de
kapel te luidruchtig geweest zijn.
|
R.D. Bos, 60 jaar priester (Udense Klanken) |