Uit mijn herinneringen aan mijn tijd in Uden van 1943-1949
De magister
Omdat wij allemaal priesterstudenten waren, was het vanzelfsprekend, dat veel aandacht aan de religieuze vorming besteed werd. Voor zover ik weet, moesten we elke morgen naar de kerk en deelnemen aan de misviering. Godsdienst en/of bijbel behoorden tot de studievakken, op de puntenlijsten kwam ook steeds het vak godsdienstleer voor. Toen Arntz rector van het college was, kregen we elke zaterdag in de grote studiezaal een soort godsdienstles of overweging, misschien bij Van Hees ook al. We hadden een magister, een geestelijk begeleider, met wie we een keer per trimester of een keer per studiejaar een gesprek hadden. Ik kan me alleen maar aan Lamot als mijn magister herinneren. Die gesprekken gingen over de roeping en over het geestelijk of religieus leven. Ik kan me een gesprek herinneren, waar Lamot me seksuele voorlichting gaf. Van de inhoud van de algemene religieuze vorming kan ik me niet veel meer herinneren. Uit de lessen van Arntz herinner ik me nog, dat hij ons bijbracht Jezus als vriend te beschouwen. Dat was voor mij iets nieuws. Tot dan toe had ik Jezus steeds als God (zoon van God) beschouwd. Het was verruimend, het bracht mij verlichting. Verder was de inhoud, denk ik heel traditioneel, zoals uit notities over een retraite in 1948, die ik bewaard heb, blijkt.
Retraite
Van een retraite heb ik nog enkele notities gevonden. Zij werd gehouden op 6, 7 en 8 oktober 1948 door R .D. Verhoof o.s.c.
Retraite 1948
Welk is mijn levensdoel geweest? Roem, eer , aanzien of God. Om heilig te maken, moet men heilig zijn? Wij kunnen en moeten naar de volmaaktheid streven, anders kunnen we nooit ´n goed priester worden. We krijgen maar eens de kans. Dagelijkse zonde 1) maakt de ziel lauw; teert langzaam weg, zoals teringlijders. “Niets is zo erg als ´n lauwe ziel.” Men heeft zelf niet in de gaten, dat het bijna gedaan is. 2) voert tot doodzonde: denk aan Judas. Doodzonde: zo gauw mogelijk biechten, elke minuut kan te laat zijn. Iedereen kan een ongeluk overkomen, maar ook iedereen kan ´t voorkomen. Grootheid van de dagelijkse zonde voor God: David ( volkstelling), Mozes ( staf, rots, water) enz. De dood 1) komt onverwacht 2) altijd voorbereid zijn 3)zo leven, dat we er niet bang voor hoeven te zijn 4) dikwijls er aan denken. “Ik weet niet, wanneer, waar of hoe ik zal sterven, maar als ik in doodzonde sterf, ben ik verloren.” Verstervingen 1) onvrijwillige: a) plichten ( tien geboden enz.) b)kruisen en moeilijkheden 2) vrijwillige verstervingen. Wij moeten boete doen: twee wereldoorlogen en Franse revolutie ( na ´n verschijning van Maria). Zelfkennis: hoe is mijn karakter, waarom kan ik niet met anderen omgaan? 1) Ben ik te hoogmoedig 2) ben ik te eigenwijs 3) te veel eisend. Ik moet mezelf bij anderen leren aanpassen en niet steeds aan anderen de schuld geven, maar eerst onderzoeken of ´t mijn schuld niet is, dat ik een ander niet mag. Als we ons willen verbeteren moeten we onszelf kennen. Vooral door elke avond gewetensonderzoek; eerst het hoofdgebrek en daarna het voornemen bijhouden.”
Deze notities uit die retraite geven een goed
beeld van de religieuze vorming, die ik op het Udens college heb ondergaan. Ik
heb me gekweld met de uiteenzetting over mijn kwaadheid op sommige jongens bij
het spel en in de omgang: ik moest de schuld steeds bij mezelf zoeken. Er was
geen spoor van blijheid en vreugde over het bestaan; angst voor zonde, schuldig
worden, verloren gaan waren de hoofdkenmerken van mijn religieuze vorming. Ik
heb alles zeer serieus genomen. Ik heb in die tijd op het college voortdurend
geleefd onder de angst van God een onvoldoende te krijgen. Ik heb me gekweld met
de vraag, of ik wel roeping heb, of ik mijn roeping moet volgen, ik heb me
gekweld met de uiteenzettingen over mijn seksualiteit, de zelfbevrediging was
doodzonde en die moest ik telkens weer biechten. En dan kwam de vraag of die
biecht wel geldig was, of de zonde wel vergeven was, want het gebeurde toch
steeds weer, dus had ik geen goed voornemen gemaakt. Ik heb nu nog een hekel aan
die biechtstoelen in de kapel van Uden. Wekelijks, op zaterdag, moesten we
biechten. Ik zie me nog zitten op de ongemakkelijke stoeltjes tot ik aan de
beurt was. Ik koos meestal pater de Pater, dat duurde niet zo lang. Eens had ik
een gesprek met hem over mijn “hoofdgebrek”, de zelfbevrediging. Hij zei,
wanneer ik dat niet kon vermijden, ik waarschijnlijk geen roeping tot priester
had. Dat vond ik erg, geen roeping te hebben. Ik heb niet de consequentie
getrokken om weg te gaan. Toentertijd moest je het college verlaten, wanneer je
geen priester wilde worden. In het geheim dacht ik bij mezelf, God heeft ons
mensen zo geschapen, dat we die natuurlijke drang tot seksualiteit hebben, dat
kan toch geen zonde zijn, dat kan toch ook geen beletsel zijn om priester te
worden. Op een gegeven moment kregen we godsdienstlessen of overwegingen in de
grote studie zaal op zaterdagmiddag of zaterdagavond van Pater Piet Arntz, de
rector. Ik kan me nog herinneren, dat hij over de kenmerken van roeping sprak.
Hij noemde er drie: je geschiktheid voor de priestertaak, je neiging of wens,
die ooit in je ontstaan was, de bevestiging door de kerk in de vorm van de
bisschop. Wanneer je die drie kenmerken had, dan was je door God geroepen. Ook
wanneer je dan later twijfelde, dan was je toch door God geroepen. Ik heb me
daaraan vastgeklampt, als ik twijfelde. Ik dacht ook, wanneer ik Gods roepstem
niet volg, dan doe ik een zonde met alle gevolgen van dien. Van de inhoud van de
godsdienstlessen kan ik me nauwelijks iets herinneren.