Uit mijn herinneringen aan mijn tijd in Uden van 1943-1949

 

 

Martien Jilesen zond ons eind 2007 zijn herinneringen aan zijn collegetijd. Hij was van 1943 tot 1949 student op het College van het Heilig Kruis in Uden. Met zijn instemming plaatsen wij zijn verhaal hier op onze website. Wij verwachten dat vele oud-studenten zijn herinneringen met veel interesse zullen lezen. Het verhaal van Martien is verdeeld in de volgende paragrafen:

 

0           inleiding 

a.         de toelatingseisen van het college;

b.         studie op het college;

c.         geestelijke vorming op het college;

d.         recreatie op het college.

Paragraaf 4 - Recreatie op het college

 

Augustinuskring

 

We hadden elke dag vrije tijden. Tijden van pauzes na het ontbijt en na het middageten en ´s avonds recreatie. ´s Zondags was er meer vrije tijd, geen lessen, geen studie, wel kerkbezoek. Een of twee keer in de week was er een wandelnamiddag, we hadden kleine en grote wandelingen. Dan waren er nog de feestdagen en de vier maandelijkse trimesterdag en de jaarlijkse herendag. Drie keer per jaar hadden we vakantie, kerstmis, Pasen, en de grote vakantie in de zomer. Ik kan me nog aan verschillende vrije tijdsbezigheden herinneren: volleybal, kaarten, biljarten, lezen, wandelen, schaatsen. Ook aan culturele bezigheden, samenkomsten van de Apologie- en later van de Augustinuskring. De Apologie- en de Ariënskring werden op 7 november 1947 verenigd in de Augustinuskring. Pannenbakker werd eervol ontslagen. Op 12 november 1947 , trimesterdag, was de eerste Augustinusvergadering. Ik denk, dat ik lid van die Augustinusvereniging was. Uit mijn opstel over de „langverwachte prinses“ uit het studiejaar 1946-1947 blijkt, dat ik al lid was van de Ariënskring of Apologiekring , die toen nog bestond.

 

Herendag

 

Op het einde van het studiejaar in de maand juli was er een zogenoemde Herendag. Een dag met veel festiviteiten en attracties: een toneelopvoering, allerlei kermisachtige kraampjes op de cour, spelletjes in de bossen of “bergen” van Uden, zoals vlag veroveren, misschien ook sportwedstrijden. In mijn tweede studiejaar was de herendag (volgens “Honderd jaar Udens college”) op 4 juli 1945. Een attractie van die herendag was het rad van avonturen. Ik heb daarover later voor de Nederlandse les van Lamot een opstel geschreven. Bij het herlezen en herschrijven nu (2007) word ik ontroerd. Ik moet toentertijd wel zelf zo gevoeld hebben als die kleine jongen, die ik beschreven heb. Ik heb nu nog een beeld voor me van dat rad van avonturen. Op de cour voor de muur van het college aan de rechterkant van de trap stond een tafel , daarop de jongen, die het rad van avontuur draaide.

 

 

De cour

 

Ik heb al gezegd, dat ik mijn herinneringen aan het internaatsleven en de gymnasiale opleiding op het college van de kruisheren in Uden het beste kan opdelven, indien ik me de verschillende ruimtes,waarin zich dit leven afspeelde voor de geest haal. Eén van die ruimtes was de cour, de grote speelplaats achter het college met aan de ene kant bij de muur van het college de pomp en de bel en de trap naar binnen. Aan de rechter zijkant (vanaf de trap gezien) was het afdak met de banken en een paar speeltafels en verder de grote banken aan de zijkant onder de bomen. De achterkant was een hekwerk met daarachter een tuin, war wij nooit mochten komen. Aan de andere zijkant, links, was onder een afdak een lange rij met pisbakken, die voortdurend stonken, en afgesloten WC´s, die dikwijls verstopt waren. In de pauzes wandelden de jongens van de oudste klas in het midden van die cour op en neer. Dat was hun voorrecht. De anderen jongens wandelden in rondjes om hen heen langs de zijkanten. In langere pauzes of in vrije tijd werd in het midden een volleybalnet gespannen en kon men naar een bepaalde volgorde volleybal spelen. Ik heb dat graag gedaan, omdat het de enigste sport was, waaraan ik mee kon doen. Voetballen kon ik niet, omdat ik geen voetbalschoenen had en toentertijd moest men die zelf betalen. Daarvoor ontbrak bij ons het geld. Dat rondjes draaien op die cour in kleine groepjes of alleen vond ik aangenaam, wanneer ik de juiste gesprekspartners had. Dikwijls ondervond ik het onaangenaam, omdat ik zoveel moeite moest doen om in de luide groep “gehoord” te worden. In de lange uren vrije tijd op zondagmiddag zat ik dikwijls op een bank met een boek om erin te lezen.

 

De recreatiezaal

 

Behalve de cour buiten was de recreatiezaal de binnenplaats voor de vrije tijdsbesteding. Ik probeer die ruimte me voor te stellen. Een grote rechthoekige zaal, waarin in de breedte tafels met stoelen stonden, voorin twee grote biljarttafels, aan het hoofdeinde kastjes met laden om spullen op te bergen, aan de achterkant een lange tafel over de hele breedte, waarop lees- en speelartikelen lagen. Aan de lange muurkant ook een bank of een rij stoelen. Aan de voorkant in de hoek was ook de “rookkast”, daar kon je rookwaren kopen, van het verdiende of gespaarde geld werd af en toe een film aangeboden. Er waren ook biljartbazen, die bepaalden,

wie mocht biljarten. In mijn herinnering heb ik, dat ik nauwelijks aan bod kwam. Er waren tamelijk goede biljarters, die vormden dan een viertal en die kwamen aan de beurt. Misschien was er ook vriendjespolitiek bij de biljartbazen, misschien was het, omdat die niet zo goede biljarters zoals ik maar moeilijk bij een viertal aansluiting konden vinden. Op een gegeven ogenblik heb ik het opgegeven om lang op een beurt te wachten en me anders proberen te vermaken. Ik heb dikwijls met een boek op de zijbank gezeten en gelezen. Op de duur had ik ook een kaartclub, waar ik bij behoorde en heb graag en met hartstocht gekaart, rikken, jokeren, bridge. In het eerste trimester was het moeilijk voor mij me ergens bij aan te sluiten. Ik kende niemand behalve Wim en Toon van de Lokkant, maar die waren een of twee klassen verder als ik en hadden reeds hun vriendenclub. Ik ontdekte Cor Broekmans uit St. Agatha, iemand van den Hiersen Hof in Beers, Hendriks geheten, iemand uit St. Hubert (van den Hark?) nog iemand, wiens naam en afkomst (Wanrooy?) ik niet meer weet. Dat waren de eerste contactpunten, die zocht ik in die grote recreatiezaal op om samen met hen iets te doen of te kletsen. Achteraf gezien kwam ik me tamelijk eenzaam en verloren voor in die grote groep studenten. Medebepalend voor mijn positie van “er buiten te staan” was ook mijn thuis. De jongens vertelden enthousiast over hun thuis , hun ouders, hun broers en zussen en het leven in het gezin. Ik schaamde me over mijn thuis, ik durfde er niet over te vertellen, ik voelde me alleen, ze praatten over hun wereld thuis, mijn wereld thuis “moest” ik verborgen houden. Cour en recreatiezaal heb ik in herinnering als massaal, onpersoonlijk, ik voelde me daar niet op mijn gemak. In die recreatiezaal werden ook films vertoond, toneelstukken opgevoerd, muziek uitgevoerd. Veel concrete herinneringen daaraan heb ik niet meer. Nog goed in herinnering is de opvoering van de operette “Spaghetti”. Ze werd opgevoerd eind 1945 als dank aan de Udense bevolking voor de hulp tijdens de bezettingjaren. In “Honderd jaar Udens college” schrijft men daarover: “Op 6, 8 en 9 december 1945 werd de operette "Spaghetti" opgevoerd voor de Udenaren, die gedurende de 'ballingschap' klooster en college zo buitengewoon goed geholpen hadden. Tekst en regie waren van R. D. J. Coenen, de rnuziek van R. D. H. Brouwers. Het werd een buitengewoon succes.” Die operette heb ik nog in levendige herinnering, o.a. dat Jan Nijman daarin de hoofdrol speelde, en dat Harrie Duymel daarin het liedje zong “Als er maar weer bananen zijn, die gele dingen klein maar fijn”

 

De wandelingen

 

Een of twee middagen in de week was het grote of kleine wandeling. We gingen (moesten) dan klassengewijze (?) met een surveillant naar de Kleuter, naar de Bedafse bergen, naar Slabroek, naar Volkel, Zeeland, Nistelrode, Odiliapeel of Mariaheide. Doel van de grote wandeling was steeds de dorpskerk, daar werd halt gemaakt en een Marialied gezongen en/of een paar onze vaders en weesgegroetjes gebeden. Het was voor mij een soort voorrecht, wanneer ik in de achterste rij met de surveillant mocht lopen. Ik weet niet, of dit vrijwillig was, of ingedeeld. Die wandelingen heb ik in goede herinnering, je was in beweging, er was iets langs de weg te zien, je kon wat kletsen met je klasgenoten. Enkele wandelingen waren verbonden met spelletjes in de bergen, vlag veroveren in de Bedafse bergen. Ik  denk, dat dat geen gewone wandelmiddagen waren, maar bijzondere vrije dagen, misschien de ergens genoemde trimesterdag.

 

Bijzondere vrije dagen

 

Bij bijzondere gelegenheden gaf het een extra halve of hele vrije dag. Bij gelegenheid van het bezoek van een bisschop heb ik de volgende notitie gemaakt: “18 November 1948: monseigneur Kusters wordt ingehaald, 19 november 1948 vrij van paars (de bisschop), bridgedrive.” In het studiejaar 1946-1947 heb ik nog een opstel over de geboorte van prinses

Marijke, dat ik geschreven heb voor de lessen Nederlands bij Pater Jan Scheerder.

 

 

De langverwachte prinses

 

Op het einde van de vorige Augustusvacantie (1946?) stond er in de krant een bericht over een „te verwachten blijde gebeurtenis in de Koninklijke familie.“ Ik las het over, maar schonk er verder niet veel aandacht aan, want, zo dacht ik, het zal nog wel een poosje duren. Sinds heb ik er geen enkele keer meer aan gedacht, voordat we een paar weken voor de Kerstvakantie er weer aan herinnerd werden, toen in de Ariënskring gesproken werd over de vrije dagen van het volgend trimester, waarop we gelegenheid zouden hebben om een vergadering te houden. Onder die vrije dagen werd er o.a. ook een genoemd “voor het nieuwe prinsje“. We waren toen al blij voor het volgende trimester een mooie dag zonder studie of les in het vooruitzicht te hebben. Misschien werd er wel een prins geboren en wat zou het dan een feest worden. De gedachte kwam toen nog niet bij ons op, dat we nog wel eens lelijk op onze neus zouden kijken. In ´t begin van februari werd er al druk over gepraat, want volgens „men“ kon het iedere dag gebeuren. „Nou wilde ik, dat er vanavond onder de studie een prins geboren werd“, zegt er eentje. „Neen joh, ben je gek, ´s middags om een uur of twaalf moet hij komen, dan hebben we tenminste anderhalve dag vrij“, beweerde een ander. Maar dat eerste stond ons toch ook wel aan. Het was bijna te mooi om waar te zijn, dat, terwijl je ´s avonds op een stukje Livius of Homerus zat te zwoegen, opeens de klokken begonnen te luiden, omdat er een prins of prinses geboren was. Een keer ´s avonds in de grote studie leek het er al veel op. Allen zaten rustig te werken, toen er buiten opeens een paar schoten weerklonken. Meteen werd het een beetje rumoerig en hier en daar hoorde je fluisteren „de prinses“. Maar de  surveillant stelde ons weer gerust, toen hij zei: „Werk maar rustig door, dat zijn maar gewone soldaten“. Toch was het niet alleen te doen om een vrije dag, want iedereen verlangde toch ook naar een prins, die later eens de troon zou kunnen bestijgen. Er werd dan ook veel gekletst en soms zelfs getwist over de kwestie, of het een prins of prinses zou zijn. Sommige alwetenden durfden er zelfs om te wedden om een pakje sigaretten of zo, dat zij gelijk hadden. Onder de concours werd de spanning nog groter, daar de „spruit“ iedere dag verwacht kon worden. De rector had zelf gezegd, dat we die dag geen concours zouden hebben, als de nationale feestdag onder de concours viel. Dat scheen een prachtige uitkomst te zijn in die moeilijke dagen. Maar we hadden weer pech, want ´t was zaterdagavond geworden, zonder dat onze hoop vervuld was. Nu kwamen er drie gevaarlijke dagen ( de carnavalsdagen?), omdat als nu “de blijde gebeurtenis” plaats vond, de kans op een extra vrije dag voor ons verkeken was. Maar ´s maandags ´s avonds hadden we nog nergens van gehoord, dus was er maar een heel kleine kans, dat we dinsdag dubbel vrij zouden hebben. ´s Morgens onder de mis van 7 uur begint broeder koster opeens de klok te luiden. Het is vlak voor de consecratie; dus moet er iets aparts aan de hand zijn. We kijken elkaar eens aan en begrijpen dadelijk, wat er te doen is. Na de Mis gaan we vol spanning naar buiten, nieuwsgierig of het een jongen of een meisje is. Aan beide kanten van de kapel staat aan een paal een extra bericht van de Noord-Ooster aangeplakt. „Hare Koninklijke Hoogheid Juliana heeft het leven geschonken aan een welgeschapen dochter (Marijke)“, lezen we. „Zie je wel, al weer een wijf, wat heb ik je gezegd“ , hoor je sommigen zeggen. Allen laten we onze teleurstelling blijken, want we hadden zo gehoopt op een prinsje. Maar een priesterstudent moet alle tegenslagen geduldig verdragen en dat doen we dan ook. Misschien komt dat, omdat we vandaag geen studie zullen hebben, want dit geluk hebben we toch. De surveillant staat rustig toe te zien en doet geen enkele poging om rust en orde te herstellen., want op zo´n ogenblik zijn de studenten zelfs niet met rookstraf tot bedaren te brengen. Na de refter wordt in de recreatie het Wilhelmus ingezet en iedereen, zanger of geen zanger, zingt uit alle macht mee. De feestvreugde wordt nog verhoogd door een paar klappers, die een verschrikkelijk lawaai maken. Maar al gauw is ´t tijd en worden we eraan herinnerd, dat we nog meer te doen hebben dan feestvieren. Het veertigurengebed kan toch niet achter gesteld worden bij het pasgeboren prinsesje. De dag verloopt verder kalm en rustig. Na het enthousiasme van vanmorgen zijn de jongens weer tot bedaren gekomen. Misschien hebben de punten, die na de Hoogmis voorgelezen zijn, daartoe wel iets bijgedragen. Om vier uur wacht ons nog een onbekend genot, muisjes op de boterham met chocolademelk. Wie had dat ooit verwacht? Dit doet de feeststemming weer enigszins opleven, maar na de sluiting van het veertigurengebed in het lof, zijn we de prinses al weer bijna vergeten en wachten vol spanning op George Formby (een film). Die zal ons vanavond eens flink laten lachen en genieten met halsbrekende toeren en banjo. We hopen, dat de rookkast (zij bezorgde af en toe een film van het verdiende geld) ons vertrouwen in haar niet zal beschamen.

 

Laus Deo Mariaeque

 

 

Carnaval

 

In het notitieboekje heb ik het volgende genoteerd: “De voetbalwedstrijd Juliana- Canisius op 1 februari 1948 (zondag voor carnaval) eindigde in 2-6. Recollectie door A. Lamot voor de Poësis en Retorica was op 2 februari (maandag voor carnaval) 1948. Het toneelstuk „De onvolmaakte misdaad“ werd opgevoerd op vastenavond 8 februari 1948. Een muziekavond vond plaats op 9 februari 1948.(carnavalsmaandag). De film “Going my way“ werd vertoond op 10 februari 1948 (carnavalsdinsdag).

 

Martien Jilesen (2007).
 

naar boven