Interview met Dick Boereboom

terug naar publicaties werkgroep

 

14 Mei 2007-05-20

Als we met zijn drieën, Nic, Jan en ik, neerstrijken in Dicks huiskamertje is het mudje vol. Bernadette kan er nog net bij om ons van koffie en koekjes te voorzien.

Dick zit tegenover ons enigszins moeilijk in zijn stoel bij het raam. Hij heeft pas een operatie ondergaan die niet helemaal het beoogde effect heeft gehad. We hebben het gevoel dat we hem een beetje moeten sparen, maar dat verdwijnt helemaal tijdens ons interview dat ruim twee volle uren in beslag zal nemen. Hij houdt zich taai en vertelt voluit.

Dick is vanuit de boerderij in Uden, die hij met Hüsken en Wijnhoven bewoonde in 1977 naar Amsterdam getrokken. Naar de kruisherenparochie O.L. Vrouw van Zeven Smarten in Geuzenveld. De situatie op de boerderij had zich, na het afzwaaien van de laatste internen, zodanig ontwikkeld dat er ook bijna geen op te vangen probleemjongeren meer waren. Het opvangen van jongens met opvoedingsmoeilijkheden was bovendien een taak die beter door professionele hulpverlening kon worden gedaan, dan door drie kruisheren van wie er twee hun handen vol hadden aan les geven. De druppel die de emmer deed overlopen was het feit dat een jongen, laat thuis gekomen, met een sigaret aan op bed in slaap viel en brand veroorzaakte. Gelukkig sliep Louis Wijnhoven licht en had hij een goede neus, anders was de hele tent afgefikt.

Men heeft nog wel geprobeerd Dick voor Uden te behouden door hem als rector te vragen. Salman had afscheid genomen en ging naar Rotterdam. Maar Dick voelde toch meer voor het parochieleven waar hij oorspronkelijk ook vandaan kwam. In 1960 stond hij als kapelaan in Rotterdam waar hij al in pak rondliep. Onverwachts stond de toenmalige provinciaal Harrie van de Ven, heel ongebruikelijk, persoonlijk op de stoep om een beroep op hem te doen om naar Uden te gaan. Daar was een soort crisis ontstaan. Heuvelmans, godsdienstleraar en magister van het College, lag er helemaal uit bij de jongens. Nic merkt op dat hij zich nog  herinnert, dat toen Heuvelmans vertrok, we toevallig in de refter zaten en de ramen open deden om hem onder luid gejuich uitgeleide te doen. Dick zat toen nog maar twee jaar in Rotterdam, waar hij zich net had ingewerkt en wilde niet weg. Het parochiebestuur wilde hem evenmin kwijt en de voorzitter ervan vatte die mening in zijn afscheidstoespraak samen met de woorden: “Bij God en de kruisheren is alles mogelijk “.

Toen Dick dan met het lood in zijn schoenen in Uden aankwam om de zo plotseling ontstane vacature, waarvoor hij zo dringend nodig en uitnemend geschikt was, te vervullen, leek er bij de kruisheren nog veel meer mogelijk dan zelfs God had kunnen bedenken. Nauwelijks binnen, moest hij bij prior Brouwers komen en kreeg hij te horen dat hij geen magister mocht worden. Dit werd door het hoogste gezag van de orde niet toegestaan. De magister generaal van Hees had bezwaren geuit tegen zijn persoon. Hij had, als geestelijk leider van de orde, immers het recht om de magister van het College te benoemen. Over het leraarschap van het vak Godsdienst had hij niets te zeggen, dat was de taak van de rector van het College. Zo werd Dick dus alleen godsdienstleraar en geen magister. Voor die taak werd Janus van der Wijst bereid gevonden. Achteraf bleek de generaal Dick niet religieus genoeg te vinden. Hij was van een meer moderne lichting kruisheren dan de andere conventsleden. Niek van Leeuwen had Dicks naam juist ingebracht om na Heuvelmans een andere wind te laten waaien en een tweede echec voor het College te voorkomen. Blijkbaar had deze benadering niet ieders instemming in het Udense convent. Janus van der Wijst bleek voor alle richtingen acceptabel, hoewel deze ook toetrad tot het “theologen-café “. Dit was een clubje van mensen als Jan Donkers, Niek van Leeuwen, Flip Salman en Dick zelf, ook wel “de rebellen” geheten, dat regelmatig bij elkaar kwam om de ontwikkelingen binnen de theologie te bediscussieren. Dick was ondertussen vol goede moed aan zijn godsdienst lessen begonnen en volgde tevens een twee jarige cursus voor docenten Godsdienst aan het Catechetisch Centrum in Nijmegen, waarvan Bles s.j. directur was. Het was een verwarrende tijd omdat het ook in de theologie behoorlijk begon te rommelen en les geven werd amper besproken op die opleiding. De kwaliteit van de door Uden aan het noviciaat in Neeritter afgeleverde studenten bleek ook al niet meer te zijn wat het geweest was. Novicenmeester Lamot, daarvoor leraar in Uden, bekloeg zich bij de schoolleiding van het College met de volgende kwalificatie van de instromers uit Uden: “ Het lijken wel gedoopte heidenen”. Waarop  van Leeuwen meteen reageerde met: ”Dat ze gedoopt zijn, daar kunnen wij niks aan doen”.  

Na enige jaren kwam er een leek als godsdienstleraar in dienst. Het aantal externen was  steeds meer toegenomen en Dick werd gevraagd als directeur van het seminarie. Dit werd prompt weer door van Hees afgewezen. Om escalatie te verkomen in een toch al onder spanning staand convent werd toen Notermans – tegen  zijn zin, want dat werk lag hem helemaal niet – naar  voren geschoven. Dick werd toen directeur van de externen, want daarover ging de school en niet het convent. In armoede kwam ‘Nootje’ bij Dick zijn beklag doen. Ze kwamen overeen dat Dick het werk zou doen en hij officieel directeur zou spelen.

Dick verzekert ons dat de sfeer in het klooster toentertijd, ondanks de meningsverschillen  niet onplezierig was. Men ging met respect voor ieders overtuiging met elkaar om, probeert hij ons – sceptische  toehoorders – te  verzekeren.  

Terugkomend op het onderwijs in die dagen legt Dick ons uit hoe het bij lerarenvergaderingen toeging. De klassenleraar kwam met namen van de leerlingen die moeilijkheden hadden. Hun problemen en de maatregelen die men met betrekking tot deze leerlingen zou nemen, werden besproken. Andere leerlingen kwamen, ondanks de goede voornemens, nauwelijks aan bod  wegens tijdgebrek. Ook onderwijsinhoudelijke zaken als didactiek, waarvoor vooral Niek van Leeuwen zich sterk maakte, bleven goeddeels onbesproken. Langzamerhand ontstond er ook twijfel of het internaat wel een geschikte vorm was voor het opleiden van priesterstudenten. Ook hierover bleek moeilijk te praten. Geen enkel fundamenteel probleem leek in een brede discussie naar boven te kunnen komen. Zelfs opvattingen over godsdienst, waarvan het bestaande beeld steeds meer wankelde, bleven onder het tapijt en smeulden door. In deze situatie sloeg het uittreden van Janus van der Wijst voor de meesten in als een bom, vooral omdat hij bij iedereen in hoog aanzien stond. Niet veel later verliet ook Notermans de orde en Uden met de noorderzon.  

Hoe is Dick eigenlijk in Uden terecht gekomen ? Waar is hij geboren  en getogen, vragen we ons af.

Dick is op 10 december 1931 in Utrecht geboren in een gezin van 8 kinderen. Zijn vader was ambtenaar. Hij heeft er de lagere school doorlopen en als misdienaar in de parochie gediend. Tegen een kapelaan gaf hij op een geven moment uiting van zijn wens om priester te worden. Een neef zat bij de H. Harten. De kapelaan vroeg hem of hij er thuis al eens over had gesproken en raadde hem aan dat maar eens te doen, toen dit niet het geval bleek. Op verzoek van zijn ouders kwam die kapelaan thuis eens praten en gaf de verstandige adviezen goed naar de financiële situatie te kijken voor een brede opleiding te kiezen, zodat Dick na het kleinseminarie nog vele kanten zou op kunnen. De pastoor kwam toen met Uden als suggestie. Het zou echter tot na de oorlog duren voor Dick vaste voet zette op de Udense cour. In de hongerwinter was hij naar Overijssel geëvacueerd en na terugkeer in Utrecht werden deze kinderen met onderwijs achterstand opgevangen door de fraters van Tilburg die hen een speciale en uitstekende bijscholing gaven. Toen Dick zich vervolgens liet inschrijven in Uden werd hem per brief door – hoe kan het anders – van Hees, toenmalig prior, medegedeeld dat hij wegens overaanmelding niet geplaatst kon worden. Een maand of wat later kwam er toch een plaatsje open voor Dick omdat er een leerling wegens heimwee was vertrokken. In de voorbereidende klas heeft hij slechts een paar weken gezeten. Toen bleek dat hij meer van Nederlands afwist als de docent Nijkamp, zat hij snel in de Kleine Figuur C. Dick heeft van 1946 tot 1952 in Uden gezeten. Aanvankelijk vond hij het er niet leuk, maar hij heeft er wel een goede tijd gehad.. Hij was, vind hijzelf, geen opvallende leerling en heeft geen functies vervuld. Zijn gezondheid als zwak oorlogskind was niet geweldig. In de poësis kon hij niet naar de staatsexamen klas. Omdat hij  frequent absent was en allerlei dokters bezocht vanwege hoofdpijn, achtte Van Leeuwen het risico voor zakken te groot. Later zijn deze hoofdpijnen, die het gevolg bleken van ondervoeding in de oorlog, weer vanzelf overgegaan.

Omdat er in zijn jaar teveel gegadigden voor Neeritter waren, werd er een stel studenten, behalve Dick ook Jan Donkers en Jos Bakker, naar Diest gestuurd. Vervolgens volgde Zoeterwoude. Daar werd hem de vraag gesteld: ”Hebben jullie dan helemaal niks geleerd  van het kloosterleven ?”. De overgang was dus groot, met name omdat Diest veel minder formeel was en er grotere onderlinge loyaliteit bestond. ( In het boek van de geschiedenis van de Kruisheren in de laatste vijftig jaar, staat dat het in Diest prettig leven was, aldus Dick)  Men vond Dick in Zoeterwoude al te lichtzinnig voor het kloosterleven. In St. Agatha heerste een ruimer denkklimaat. Huibers bracht Dick met Jan Donkers en anderen in aanraking met nieuwe denkers als Merleau-Ponty. Zij vormden een gespreksgroepje over moderne theologie. Ook hier kwam hij toch wereldvreemde trekjes tegen. Huibers bleek zo ver van zijn studenten af te staan dat hij helemaal van kaart raakte als iemand voor de grap twee koekjes bij de koffie nam in plaats van een. Hij had namelijk een trommeltje bij zich met een precies afgepaste hoeveelheid koekjes die hij rond liet gaan. Toen het trommeltje bij hem terugkeerde was het dus leeg. Ook het overtreden van het groot silentium ’s avonds, omdat een medestudent met hem een persoonlijk gesprek wilde over zijn roeping, leek als een soort revolutie tegen het kloosterleven te worden opgevat. Nog nooit had Huibers meegemaakt dat studenten dit op het kapittel naar voren hadden gebracht. Hij achtte zichzelf niet meer in contact met zijn tijd, omdat hij niet kon begrijpen dat je zoiets deed.

In de maand juli van het jaar 1957 werd Dick priester gewijd. Dus nog ...     

Veldhoven 21-05 -07, Kees Mettes

terug naar publicaties werkgroep