Interview met A. Lafeber
september 2006 in Uden

J. van den Bosch en Kees Mettes

terug naar publicaties werkgroep 

Jan van den Bosch en ik bellen aan bij de nieuwe flat die staat op de plek van de vroegere keuken en bijgebouwen van het kruisherenklooster, aan de rand van de ook al vroegere boomgaard . Vandaar misschien dat deze flat met grote witte letters voorzien is van de naam “Kruisherengaard”.  Bij het doodlopend stukje straat naar de voordeur staat het bordje “De Cour”. Het is 13.30 uur op 27 september 2006. Met een aantal gezellige bejaarde dames staan we even later in de hal. Eentje met een looprek vergezelt ons een stukje naar boven.

Als we uit de lift stappen, komt de heer Lafeber ons al op de gang  tegemoet. We bevinden ons op de eerste verdieping van het gebouw. Hij heet ons enthousiast welkom en leidt ons de open deur van zijn flat binnen met de woorden: “Ik zit op goud”. Zijn flat is inderdaad ruim bemeten: 90 m2. De badkamer beslaat een heel vertrek waarin je met een rolstoel om de toilet kunt rijden. Zijn voordeur komt uit op een met tapijt belegde binnengalerij, een grote verwarmde ruimte met een glazen wand tot aan het dak die uitziet op het straatje naast het klooster en de school die eraan ligt. Zijn zitkamer kijkt aan de andere kant uit op de noordkant van het laatste stuk college gebouw en de daarachter opdoemende koepel van de Udense parochiekerk St. Petrus. De begane grond wordt in beslag genomen door een zaal met bar, leestafel, biljart en groepen tafels met stoelen. Een heuse recreatie zaal voor de flatbewoners en hun bezoekers. Jan en ik zien het hier helemaal zitten. Als we er zouden wonen, kunnen we zo vanaf de ontbijttafel gaan overleggen en ’s avonds voor het slapen gaan nog een borrel drinken om zonder nat te worden in bed te belanden. Ja, Ton Lafeber is in zijn nopjes met zijn nieuwe behuizing en met zijn pensioen dat hij heeft opgebouwd in een leven dat vijf en dertig jaar lang gewijd was aan onderwijs en vorming van de jeugd. Bovendien voelt hij zich - nu bijna tachtig – nog goed gezond en is onverminderd vrolijk. Hij vertelt graag en zit vol anekdotes. In 1962, net als wij, uit Uden vertrokken, ging hij naar Rotterdam waar hij meestentijds actief is geweest als docent levensbeschouwing en maatschappijleer aan het Sint Laurenscollege. Hij was daarbij ook moderator van de school. Dat wil zeggen dat hij de probleemgevallen kreeg toegeschoven: “Een moderator komt altijd in de rotzooi”. Leerlingen met moeilijkheden die vaak voortkwamen uit wat men tegenwoordig “de thuissituatie” noemt: drugsverslaafde gezinsleden, soms ook de ouders, homofiele vaders en lesbische moeders, Ton heeft het allemaal gezien. Dat vindt hij niet erg. Integendeel, het is voor hem een uitdaging om die ellende aan te pakken, omdat hij er ook dingen van zichzelf in herkent.       

Hij is geboren in Schipluiden bij Delft op Mariageboorte (8 sept.) 1927. Als twaalfjarige wilde hij arts of priester worden. Zijn vader was hoofdonderwijzer. Toen het priesterschap de overhand kreeg en zijn oudste broer van het seminarie in Hageveld werd geschopt wegens ongezeglijkheid, zei zijn vader: “Wacht maar even met dat priester worden, ga eerst maar wat anders doen”. Zo is hij onderwijzer geworden na een opleiding bij de broeders van Huijbergen in Den Haag. Hij heeft drie jaar voor de klas gestaan op de school van zijn eigen vader. Geďnspireerd door de geweldige kapelaan Wuijster kwam het verlangen naar het priesterschap weer opzetten bij de toen vier en twintig jarige Ton. Hij wilde het liefst naar Afrika. De Witte Paters leken daarom een aantrekkelijke club, maar die vielen af toen hij er achter kwam dat het wereldgeestelijken waren, die als ze van de missie thuis kwamen volledig ten laste van de familie vielen.  Toevallig was er vlak daarna in Delft een missietentoonstelling waar hij de kruisheer Albert Wassenberg ontmoette, die in de Congo zat. Door dit contact en door het feit dat de kruisheren ook een mooi wit habijt droegen, wilde Ton erbij horen. Hij toog eerst naar Zoeterwoude waar prior Schnabel zat. Deze was gewend ’s middags een dutje te doen en broeder Huub had het vaste consigne geen “handelsreizigers” toe te laten gedurende die tijd. Dus toen Ton ’s middags volgens afspraak voor de deur stond, werd hij – ook na de nodige toelichting – niet  toegelaten. Die handelsreizigers zijn namelijk  zeer goed van de tongriem gesneden. Later belde de prior op om zich te verontschuldigen en is Ton twee dagen te gast geweest. Het verraste hem dat er die avond, Witte Donderdag, op het klooster in Zoeterwoude nog zo goed werd gegeten en geen kleine wijn werd gedronken. Vervolgens bood Ton zich in St. Agatha als aspirant aan bij generaal van Hees. Deze vroeg naar zijn motieven om tot de orde toe te treden. “Ik heb er zin in”, sprak Ton als een soort Pim Fortuyn avant la lettre. Van Hees was hier even stil van en antwoordde “Dat is wel wat weinig”. “Als het maar genoeg is”, riposteerde Ton gevat. Na een nog langere pauze gaf Van Hees zich gewonnen met “Ik kan je geen ongelijk geven”.    

Het is dan1951 en Ton begeeft zich naar het noviciaat in Neeritter, waar hij zich af en toe wat eenzaam voelt als zijn medestudenten alsmaar over “Uden” praten. Daarna volgen de bekende opleidingsfasen en plaatsen: twee jaar filosofie in Zoeterwoude, drie jaar theologie in St. Agatha, plus na zijn wijding nog aan jaar kerkelijk recht. Op 25 juli 1957 wordt hij priester gewijd door Mgr. Goemans die zo oud was dat hij nauwelijks te verstaan was. De laatste wijdingszinnen die hij sprak heeft niemand in de kerk gehoord, zodat het de vraag is of Ton wel officieel is gewijd. Gelukkig, volgens Ton, kent het kerkelijk recht in dit geval het principe “ecclesia supplet” (“de kerk vult aan”).  

Weer op bezoek bij van Hees, gaf Ton uiting aan zijn verlangen naar de missie, maar van Hees was nu minder begripvol. In Uden moest een voorbereidende klas onderwezen worden, waarin leerlingen uit achterlopende plattelandsschooltjes werden bijgespijkerd voor het toelatingsexamen van het College. Iemand met een onderwijzersdiploma was hier geknipt voor en te duur om naar de missie te laten vertrekken.

Toen deze klas in 1962 werd opgeheven, was Ton weer mobiel en klaar om zijn vleugels uit te slaan. De grote stad Rotterdam leek hem wel wat. Uden was tenslotte  een gat in die tijd. Nu vindt Ton Uden aardig opgeknapt; veel winkels en veel mensen, kortom een levendige plaats. In Rotterdam begon hij als kapelaan bij pastoor Fleskens in de Kruisvindingsparochie en kreeg een wijk toegewezen die hij in een jaar moest bezoeken. Via het adressenbestand van de parochie maakte hij afspraken en ging bij de mensen op bezoek. Hij keek dan ook in huis rond (KRO – gids?, welke krant?, toestand van het huishouden?, etc.) en besprak eventuele gezinsmoeilijkheden. “Ik heb nooit gevraagd wanneer het volgende kindje kwam”, verzekert Ton ons. Zijn bevindingen verwerkte hij in het kaartsysteem. Naast het parochiewerk gaf hij ook godsdienstles op de Don Bosco MAVO, de handelsavondschool en de detailhandelschool om geld te verdienen. Het was meer maatschappijleer dan godsdienst wat hij in de klas te berde bracht. Daarnaast had onze energieke Ton ook nog steeds met Uden van doen, want hij bezat een auto waarmee hij een dag, later twee dagen, in de week het hele land doortufte op weg naar ouders die hun zoon als aspirant-student voor Uden hadden opgegeven. Hij nam dan allerlei regelingen, met name de financiële, met hen door, maar vooral versterkte hij door dit persoonlijke contact de band. Het les geven en de omgang met de leerlingen beviel Ton erg goed. Zeker op de detailhandelschool zaten kinderen met initiatief die als toekomstige ondernemers wat in hun mars hadden. Toen deze school werd opgeheven, stond meteen het bestuur van het Sint Laurenscollege, toentertijd nog een volledige meisjesschool, bij hem op de stoep. Daar waren al drie priesters huilend weggelopen. Hij werd meteen met een vaste aanstelling voor 18 uren als godsdienstleraar aangenomen en voor 8 uur als moderator. Ton’s lessen waren vooral maatschappelijk gericht, over normen en waarden, een beetje ŕ la Balkenende. Hij kon geweldig met de meiden overweg en begroette ze steevast met “ha, tuig”;  “dag, pater” zeiden ze dan. Toen Ton in 1992 vijf en zestig werd, moest  hij als leraar stoppen, maar de school vroeg hem of hij nog vijf jaar als moderator door wilde gaan. Datzelfde vroegen ze hem op zijn zeventigste weer. Toen vond Ton het wel genoeg. Bij zijn vertrek kreeg hij, toen ze hem vroegen wat hij voor afscheidscadeau hij wilde, een aantal reizen naar Thailand aangeboden.

Sinds 1970, toen de Kruisvindingsparochie werd opgeheven, woonde Ton samen met broeder Huub, dezelfde die hem in Zoeterwoude de deur wees, samen in een huurhuis in Ommoord. Dat huis had zes  kamers zodat er, naast Huub en Ton, allerlei volk verbleef dat ze hadden opgevangen, zoals probleemjongeren of buitenlandse studenten. Toen broeder Huub naar Duitsland vertrok, bleef Ton achter en ging, na de opgevangenen elders te hebben ondergebracht, alleen op een flat in de Oude Noord wonen. “Niet erg, moet kunnen”. Na een verblijf van acht jaar daar, kwam er een flat in Uden vrij, die hem werd aangeboden. In het klooster had hij nooit willen wonen, want dat vindt hij “oude troep”. Nu geniet hij dus van zijn ruime behuizing, zijn nog gezonde gestel, en werkt hij nog voor de stichting “Sanoek”, die is opgericht vanuit het Laurenscollege. Deze stichting ondersteunt projecten in Thailand waarmee  straatkinderen van opvoeding en onderwijs worden voorzien, dove en blinde kinderen worden opgevangen en meisjes en vrouwen, die in de prostitutie zitten, worden geholpen. Binnenkort vertrekt Ton weer voor een maand naar Thailand. Op zijn negenenzeventigste is hij dan toch nog missionaris geworden, althans een soort missionaris.    

Kees Mettes

terug naar publicaties werkgroep