Interview met dhr. L. Sips

terug naar publicaties werkgroep 

Louis Sips is de tweede kruisheer, oud-leraar, die we in het gebouw van de ‘Kruisherengaard’ bezoeken. Vorig jaar op 27 september stonden we, ook om 13.30 uur, aan dezelfde voordeur voor ons interview met Ton Lafeber. Die bewoont een identieke flat een etage hoger.
We willen Sips vooral spreken vanwege zijn kennis van en ervaringen met het collegeleven van voor de erkenning. Voorzover wij weten is hij de enige nog levende leraar uit die tijd . 
Hij was leraar Duits van 1953 tot 1957,  toen Indemans hem opvolgde. Op zijn beurt had hij het vak overgenomen van Van de Donk die naar Wuppertal, een nieuwe parochie van de Kruisheren in Duitsland, vertrok.

Vanuit St. Agatha werd hij in Uden benoemd als leraar Duits en tegelijkertijd moest hij aan de Leergangen van Tilburg het vak gaan studeren. Omdat hij als jongeman  begin dertiger jaren regelmatig in Osnabrück bij een oom en tante op vakantie was geweest, was hij in staat zich in die taal uit te drukken. In die tijd kwam Hitler op de politieke voorgrond en was het onvermijdelijk om bij het spelen met leeftijdgenoten niet met de Hitlerjugend in aanraking te komen.  

In Groningen geboren op 29 maart 1924, ging hij, nadat hij aan de pastoor te kennen gaf dat hij priester wilde worden, naar het klein- seminarie in Apeldoorn. Daar ging het helemaal fout, hij moest er weg. Toch wilde hij het priesterschap niet opgeven. Via een advertentie van het College in de katholieke krant ‘Ons Noorden’ informeerde zijn vader bij zijn heeroom, die pastoor was in Ootmarsum, naar die kruisheren. Daar was pater de Pater op één van zijn missietochten een keer aanbeland en had een gunstige indruk achtergelaten. Zijn heeroom adviseerde zijn broer om zijn zoon naar Uden te sturen. De kruisheren hadden een goede naam en Uden was een vrij college, zodat hij later kon kiezen wat hij wilde. 

Zo ging hij in 1939 naar Uden waar hij op zijn vijftiende gewoon in de Kleine Figuur moest beginnen. Sips typeert zichzelf als een redelijke student, maar vond sport toen belangrijker dan leren.  In 1942 werd het College ontruimd door de Duitsers en kwam hij terecht op de boerderij van de familie van Duijnhoven. De jongens fietsten toen vrij door Uden rond. In 1944 zou hij naar de retorica gaan, maar door alle strubbelingen van oorlog en bevrijding werd besloten dat de hele klas bleef zitten. Daarom kon hij pas in 1946 zijn studie afronden en naar Neeritter vertrekken. In 1952 werd Sips priester gewijd.

Eigenlijk had hij liever naar de missie gewild, maar van generaal van Hees kreeg hij de opdracht  leraar in Uden te worden en Duits te gaan studeren. Zo stond hij in 1953 in Uden voor de klas. Elke zaterdag moest hij vroeg zijn bed uit om de hele dag les te volgen. De reis ging met de bus naar Oss en dan met de trein naar Tilburg. Daar zat hij in habijt met vier andere paters in de klas. De lessen begonnen altijd met een kwartier mondgymnastiek om de spieren  te trainen voor een correcte uitspraak  van de karakteristieke Duitse klinkers en medeklinkers.

Duits geven zo vlak na de oorlog was geen bezigheid waar je veel enthousiasme mee ontlokte. Aanvankelijk gaf hij alleen in de grammatica en later in de syntaxis les. In het begin was hij de studenten nog maar één les voor. De andere klassen kregen Duits van Lahaye die uit Amersfoort overkwam. Aanvankelijk nam hij de boekenlijst van zijn voorganger over. In Tilburg liet hij zich door zijn docent voorlichten over andere boeken en methoden. Ook wisselden de vier paters van zijn M.O.- klas in de pauze onder elkaar ervaringen uit over hoe zij bepaalde onderdelen van het lesgeven aanpakten. Dit alles voornamelijk met het oog op het lezen van de taal, niet op het spreken. Zo schafte hij het boek ‘Lebendiges Deutsch’ aan. Ook introduceerde hij kleine leesboekjes, zoals de Wilt later bij Frans ook deed. Hij probeerde de jongens zo praktisch mogelijk bezig te houden. ‘Gewoon doorgaan’ was het motto. In die tijd werden de boekenlijsten opgesteld doordat de vakdocenten opgaven wat ze nodig achtten. Van der Lans schafte dan die boeken aan en zorgde voor de verspreiding onder de leerlingen. Als dezen naar een andere klas gingen, werden de boeken weer ingeleverd en kregen ze andere.

Op docentenvergaderingen werd het reilen en zeilen meer in het algemeen besproken. De teneur was om van de jongens ‘geen kleine monnikjes te maken’. Daarnaast werden ook probleemgevallen besproken. Toen rector Bakker zich eens herhaaldelijk beklaagde over het moeilijke contact dat hij met een moeder van een leerling had, merkte de klassenleraar op: ‘Ik heb niet haar, maar haar zoon bij me in de klas zitten”. 

Op rapportenvergaderingen werd soms ook het gegeven onderwijs besproken. Er werd bijvoorbeeld eens geconstateerd dat de moderne talen levendiger gegeven moesten worden. De Wilt, Scheerder en Sips moesten dat dan verder gaan uitwerken. De lange van Leeuwen regelde de overgang en studieproblemen van leerlingen. Hij nam dan contact op met de betreffende leraar. In vergaderingen

kon hij nog wel eens cynisch en studentikoos reageren, maar buiten vergaderingen was hij heel behulpzaam. Het feit dat hij zich in gezelschap nogal eens merkwaardig kon gedragen, was ongetwijfeld een belangrijke factor om hem in 1956 in het vooruitzicht van de erkenning geen rector te maken als opvolger van Bakker. Die werd opgevolgd door Flip Salman. Deze vervanging was nodig, omdat het voor de erkenning belangrijk was dat de rector een erkende leraar was. Dit op suggestie van Drevers een ambtenaar van O&W die de erkenning van het College begeleidde. Deze man was ook bij de erkenning van de school van de Kruisheren in Amersfoort betrokken. Sips bleef niet lang op het College. In 1957 werd hij vervangen door Indemans die bevoegd was om in alle klassen les te geven. Na een korte periode als godsdienstleraar in Amersfoort, werd hij datzelfde jaar gevraagd als assistent van de provinciaal overste. In dat jaar waren er op sterk aandringen van de Amerikanen provincies gevormd (‘of anders scheiden we ons af’). Die wilden niet voor iedere beslissing, die zij vanuit hun locale kennis van zaken, beter konden nemen, van Europa (lees van Hees) afhankelijk zijn. Onder de Nederlandse provincie viel ook Duitsland en het was dus gemakkelijk voor de provinciaal om een assistent te hebben die ook het Duits machtig was. Als assistent was Sips ook secretaris en archivaris. Tot 1988 is hij  ‘ambtenaar’ van de Nederlandse provincie geweest. Na vier maanden op de flat aan de Alexanderhof in Uden te hebben gezeten, werd hij in 1989 tot prior in St. Agatha gekozen. Dit is hij gedurende twee periodes, twaalf jaar lang, gebleven. Daarna is hij nog een jaar of vier in St. Agatha blijven wonen als  ‘ambteloos burger’. Sinds 2004 woont hij Uden in zijn huidige flat en krijgt zijn natje en droogje in het klooster.  ‘Op de Cour’ luidt het officiële adres. Deze straatnaam is eigenlijk niet correct. Het gebouw staat namelijk in de vroegere tuin van het klooster. Het adres zou dus eigenlijk ‘Naast de Cour’ moeten luiden. Van die cour is trouwens nog maar fractie, nauwelijks 30 % van de oppervlakte, over. De rest is tamelijk lelijk volgebouwd.      

Veldhoven, 13-07-07
Kees Mettes

terug naar publicaties werkgroep