Interview met Louis (Aloys) Wijnhoven
op 30 januari 2006 in Uden

J. van den Bosch en Kees Mettes

terug naar publicaties werkgroep 

Louis is geboren in 1924 in Rotterdam, in Tuindorp, Dreef 10. Hij had vijf zussen en een broer. Hij is in 1956 leraar geworden aan het College van het H. Kruis in Uden. In 1970 is op een boerderij in Uden gaan wonen en heeft daar de laatste groep internen opgevangen.

Louis woonde in Rotterdam in de parochie van de kruisheren. Zijn broer was gegrepen door het Franciscaanse ideaal en is hem naar Uden voorgegaan. Later is die broer Kapucijn in Chili geweest. Louis vertelt dat zijn roeping geleidelijk aan is gegroeid. Het ging bijna automatisch. Hij kon goed studeren. In Uden werd hij in de vierde klas geselecteerd om staatsexamen te doen. Daarvoor is hij in 1942 geslaagd als enige van zijn groep. Drie maanden voor het examen werden de studenten uit het college gezet en in het dorp en omgeving ondergebracht. Louis woonde toen bij het kinderloze echtpaar Van Loon. Meester Van Loon was onderwijzer aan het lager onderwijs. De Heren kwamen toen aan huis les geven.

Louis had er al wel rekening mee gehouden dat hij met het oog op de erkenning van het college na zijn wijding zou moeten gaan studeren. In 1948 is hij priester gewijd. Zijn eerste H. Mis deed hij in Rotterdam tegelijk met vier andere neomisten. Na zijn priesterwijding heeft Louis een jaar assistentie verleend. Bij generaal Van Hees in St. Agatha kreeg hij vervolgens de keus tussen Engels of wis- en natuurkunde studeren, maar na een blik op de eindexamencijfers voor hem, zei van Hees: “Ga toch maar wiskunde doen.” Hij was het ermee eens en begon zijn studie in 1950 aan de Universiteit van Leiden. In het eerste jaar heeft hij aanvullend staatsexamen met bèta gedaan. Hij woonde in die tijd in het klooster te Zoeterwoude. Hij fietste in zwart pak op en neer. Als priester ondervond hij in die tijd een zekere eerbied onder de studenten. Mee naar het café ging hij niet; hij had er geen tijd voor, maar ook geen behoefte aan. Misschien hierdoor was hij -met nog een andere student- de enige die na zes jaar al afstudeerde. Na zijn afstuderen werd hem gevraagd te promoveren. Dat leek hem naast het leraarschap niet invulbaar.

Zijn functie als leraar heeft Louis vervult tot 1982 toen hij met de VUT ging. Het leraarschap op het college heeft hij altijd met plezier vervuld. Het was een bijzondere combinatie om tegelijk priester en leraar te zijn. Het was wel zwaar om ’s morgens al vroeg eerst te beginnen met koorgebed, dan een Mis op te dragen en dan een volledige lesdag te verzorgen. Bovendien had Louis ook de zorg voor sport (hockey) en toneel. Hij leefde erg met de leerlingen mee. Hij gaf wel opdrachten in de les, maar keek de sommen nooit na. Dit omdat hij al snel merkte dat er vaak veel dezelfde, zeer ongewone, oplossingen gegeven werden. Bij het eindexamen probeerde hij de studenten er met een zes voor wiskunde door te slepen door de gecommitteerde te bewerken met het argument dat ze het klaar hadden gespeeld om aan de gestelde alpha examen-eisen te voldoen. Ook al had het gepresteerde niks met wiskunde te maken.

Tussen de turbulente jaren 1960 en 1970 is de opleiding en het hele kloosterleven op hol geslagen. Zowel het onderwijs als de kerk lagen onder vuur. De media hebben het internaatsleven kapot geschreven. Er kwamen grote veranderingen in de liturgie. Hij droeg in die tijd geen habijt meer, maar een zwart pak en al snel gewone kleding. De meesten wilden meer zelfstandig gaan leven. Samen met een groep waarin o.a. Boereboom, Hüsken, Mazairac en Van Ham namen ze in 1970 hun intrek in een boerderij, die eerst nog moest worden verbouwd en in november klaar was. Hun argument om uit het klooster te vertrekken was de begeleiding van de internen. Het internaat was namelijk niet meer rendabel te houden in het grote gebouw van het college. Er was tot een uitloop van twee jaar besloten. Wie van de studenten wilde blijven, kon blijven. Wie thuis makkelijk kon overstappen op een lokale school, deed dat. Niemand werd weggestuurd. Na een jaar waren er nog 20 studenten over. Deze groep ging naar de boerderij. Dat betekende het einde van een opvoedingsideaal. Een andere groep kruisheren, onder wie Van Leeuwen, Vink, Broerse en Donkers, betrok rond dezelfde tijd een aantal flats aan de Willem Alexanderhof in Uden. De ‘conservatieve’ groep bleef in het klooster achter.

In de boerderij hadden de leerlingen allemaal een eigen kamer. Vanuit de boerderij gingen de leerlingen naar het Kruisherencollege dat het onderwijs van het College v.h. H. Kruis als gemeentelijke school had overgenomen. Harrie Visser, een knecht op het college, was mee naar de boerderij gegaan voor het onderhoud. Hüsken kon goed koken. De leerlingen waren vrij om naar buiten en naar vrienden te gaan. Na twee jaar waren ze allemaal weg. Niemand werd priester, niemand ging nog dagelijks naar de kerk. Het contact van de achterblijvers met het klooster beperkte zich voornamelijk tot begrafenissen bijwonen. Na het vertrek van de laatste internen werd overgestapt op opvang van jongens in problemen, die bijvoorbeeld thuis waren weggelopen. Nog later werd er sociaal werk gedaan in opdracht van de gemeente Uden met opvang van gescheiden mannen en vrouwen. Tot dat ook niet meer vol te houden was. Intussen was Louis ook gewoon nog leraar aan het Kruisherencollege. Langzaam aan liep alles af. Hüsken en Wijnhoven bleven alleen over op de boerderij. Hüsken zette omvangrijke hulpacties voor Polen op met reusachtige voedselpakketten. Louis onderhield de twee hectaren grond met hulp van vrienden en kennissen, verzorgde de schapen en spinde wol. Na een hersenbloeding ging Hüsken voor verpleging terug naar het klooster en bleef Louis alleen op de boerderij over.

Tot slot geven we nog een leuke anekdote uit de tijd dat Louis nog op het college woonde op de oude kamer van Van Leeuwen naast de studiezaal. In die tijd had hij een hond overgenomen uit Amersfoort (het andere gymnasium van de Kruisheren). De hond woonde bij hem op de kamer en verbleef daar overdag alleen, als Louis les gaf. Als het beest het daar wel eens zat werd, ging hij op pad, want hij kreeg alle deuren open. Hij ging dan de trap af, de gang door en naar buiten de cour op. Dan zocht hij in het rijtje langs de cour gebouwde noodlokalen de klas op waar Louis bezig was, ging naar binnen, besnuffelde dan eerst uitgebreid alle tassen van de leerlingen die op de grond stonden om zich vervolgens vergenoegd op zijn rug onder het bord neer te vlijen.
Hilariteit alom in de klas.

terug naar publicaties werkgroep