Wordt vervolgd ...

  terug naar publicaties werkgroep     


“Als de leraar binnenkomt, staat men op” (17)    

Verslag van de zoektocht van Kees Mettes, Nic van Nuland en janvdbosch@casema.nl (de werkgroep-Mettes) naar het leven van toen op het college van het H. Kruis in Uden (vakantie-aflevering 17, juli 2006) 

Verjaagd door de Veldhovense kermis kwam Kees onlangs in Groningen terecht. Natuurlijk kon hij de verleiding niet weerstaan om het klooster van Ter Apel te bezoeken. Wij zijn Ter Apel op het spoor gekomen via het Kruisherenbier (zie daarover aflevering 16). Kees zond mij vanuit het hoge noorden een ooggetuigeverslag en enkele foto’s. Het klooster van Ter Apel, dat nu dienst doet als museum, is een mooi oud gebouw, opgetrokken in rode baksteen en gelegen op een open plek in een bosachtig park, zo schrijft Kees. Het klooster is gesticht in 1465 vanuit het toenmalige kruisherenklooster in Bentlage (bij Rheine) in Duitsland, na een besluit van het Generaal Kappitel in Hoei. Ene Jacobus Wiltingh, een pastoor uit de buurt, had het goed gekocht van premonstratenzers die de moed hadden opgegeven er nog iets van te maken. Hij schonk zijn nieuwe bezit aan de kruisheren onder de voorwaarde er een klooster te stichten. Waarom hij de kruisheren hiervoor uitkoos zal wel in de nevelen der historie gehuld blijven. Kennelijk meende hij dat zij er meer van zouden bakken dan die premonstratenzers en dat allerlei kandidaten uit de meer nabije omgeving in het niet vielen bij die kruisheren. 
De oudst bewaarde gebouwen stammen grotendeels uit 1473, omdat in het jaar daavoor een flinke brand had gewoed die een groot deel van de gebouwen verwoestte. Wat er nu staat is grotendeels uit die tijd en prachtig om te zien. Alleen de westvleugel is bij de renovatie van 2000 tot 2001 in enigszins passende stijl aangebouwd. Deze ontbrak al enige eeuwen volledig, na in 1755 gesloopt te zijn. Ruim honderd twintig jaar, tot 1594, toen de reformatie zijn intrede deed, hebben de kruisheren hier goed geboerd in letterlijke zin. Ze waren in het bezit van veel land en met boerderijen waarvan de bewoners jaarlijks tienden afdroegen. De overgang naar de nieuwe godsdienst verliep zonder grote conflicten of beeldenstormachtige taferelen. De laatste prior Johannes Emmen werd als eerste hervormde predikant benoemd. Na zijn dood (hij ligt begraven in de kerk) werd de gemeente van Ter Apel steeds nadrukkelijker protestants en verdwenen de altaren en beelden uit de kerk. “Dit gedrag van de prior en zijn convent lijkt me een voorbeeld van de typsich pragmatische probleem-benadering, die ik in mijn Udense tijd heb bespeurd bij een aantal van mijn leraren”, zo voegt Kees er in een persoonlijke noot aan toe. “Hier treffen we misschien een van de vroegste uitingen van deze mogelijk historische eigenschap van de kruisheren aan”.

Kees bespaart ons een uitvoerige beschrijving van de binnenkant van het gebouw, met kerk, kloosterrondgang, kloosterhof, priorkamer, voorraadkelder en refter, die de moeite van het bekijken zeer waard is. Hij volstaat met een paar persoonlijke indrukken. Direct bij binnenkomst van de kloostergang kreeg hij een lichte beroerte, toen hij in de verte de gestalte meende te ontwaren van R.D. de Pater met zijn enigzins uitgemergelde gelaatstrekken. Het bleek tegelijk wel en geen illusie. Het was hem niet , maar er stond wel een wassen pop in een echt kruisherenhabijt met een sterk gelijkend wassen hoofd. Gelukkig hoefde hij zich dus - nog - niet te laten behandelen wegens Hallicunatieve Kruisherenmania. In sommige vertrekken zijn religieuze voorwerpen, oude geschriften, beelden en dergelijke (niet noodzakelijk van de kruisheren) uitgestald, die ook de niet katholiek opgevoede een beeld moeten geven. Ontroerend vond Kees het om een vaantje van O.L. ter Linde Heil der Zieken in een vitrinekast aan te treffen, waarop met de hand, in linkerbovenhoek, geschreven staat dat het Fons Villevoye toebehoorde ter gelegenheid van zijn zoveelste priesterfeest  en dat hij was overleden op 8 november 1990. In de museumwinkel waar men ook zijn entreebewijs koopt, ontdekte Kees naast allerlei objecten en kaarten, enige literatuur van en over de kruisheren. Zo lagen er publicaties van de doctoren Petrus van den Bosch en Roger Jansen. Bij de aanschaf van dat entreebewijs kan de bezoeker een brochure krijgen waarin een rondleiding met uitleg is opgenomen. Deze rondleiding eindigt in het kloostercafé, de vroegere refter. Hier worden eenvoudige verfrissingen en versnaperingen aangeboden, waaronder kruisherenkoek en kruisherenbier. Dit laatse in drie smaken: Odilia (5%), Theodorus (6%) en Augustinus (7%). Geschonken wordt in een speciaal glas (bokaal) met kruisherenlogo. Ook zijn er eenvoudig vormgegeven witte kommen, zonder oor, voor koffie en thee. Ze lijken zo weggelopen uit de Udense refter, al dragen ook dezen, heel chique, het bekende rood-witte kruisje. Als Kees en zijn vrouw Joke het gebouw verlaten valt hen op dat de grote slaphangende vlag voor de ingang in de linker benedenhoek hetzelfde soort rood-witte kruis in zijn plooien bergt.  Het blijkt de vlag van de gemeente Vlagtwedde te zijn, waaronder het dorp Ter Apel valt. Voor de liefhebbers: zie www.kloosterterapel.nl, 

  In zijn streven naar een zekere heiligheid heeft Kees in de museumwinkel in Ter Apel naast het boekje “Klooster ter Apel. Verleden en toekomst” ook het wat diepergravend boekje “Mysterium Crucis. De betekenis van het kruis in het christendom” aangeschaft, geschreven door Harry Drenth met medewerking van de kruisheren A. van den Elsen, Th. van den Elsen en P. Winkelmolen.. In 312 overwon Constantijn, later de Grote genoemd, zijn grootste rivaal voor de alleenheerschappij in het Romeinse Rijk, Maxentius. Voor de beslissende slag zag hij in een visioen het kruis in Christus’hand, boven de zon. Zijn overwinning schreef hij dan ook toe aan de God der christenen. De kruisiging als doodstraf werd afgeschaft. In plaats van een folterwerktuig was het kruis voortaan een overwinningsteken (“In hoc signo vinces”). Ik lees ook over de leus van de Kruisbroeders “Naakt de naakte Christus volgen”.  Daar kan ik me in deze hete julimaand wel iets bij voorstellen. Ik lees ook over de Kruisvinding en de Kruisverheffing, beide feesten van de hoogste rang (totum-duplex). Daags na Kruisvinding, op 4 mei, is het feest van de H. Quiriacus. Helena, de moeder van keizer Constantijn, wendde zich tot hem. Quiriacus heette toen nog Judas. Naar verluidt was hij een ingewijde die wist waar het zoekgeraakte kruishout zich bevond. Maar ze stuitte bij hem op dovemansoren. Door hem in de boeien te slaan, in een kerker te gooien en hem een week te laten hongeren wist ze hem te vermurwen. Tenslotte voerde hij haar naar de Calvarieberg, waar een wolk, geurig als wierook, de vindplaats openbaarde. Deze legende heeft een heel mooie heilshistorische strekking: het verraad van deze Judas heft het verraad van zijn onzalige naamgenoot uit de evangiliën op. Na de herontdekking van het kruis ging hij zelf ook over tot het nieuwe geloof en nam de naam Quiriacus (kruiszoeker) aan. Hij schopte het zelfs tot bisschop van Jerusalem. Uiteindelijk stierven Quiriacus en zijn mannen, twaalf in getal (!), de marteldood. In de prozaversie van deze oorsprongsgeschiedenis is Quiriacus - en niet Helena - de stichter van de orde van het H. Kruis. Het wordt trouwens hoog tijd om weer normaal aan het werk te gaan. De komende weken gaan we met de werkgroep-Mettes naar Appie Vink om fotoboeken te bekijken en komt de werkgroep-Berns bij elkaar om verdere afspraken te maken over het project “Adieu, adieu o Uden”. We gaan dan waarschijnlijk ook werken aan een vaste groep van respondenten, want, hoe groot de belangstelling voor “Uden” en de kruisheren ook is, uit zichzelf reageert er zelden iemand. We gaan onze fans er dus met de haren bijslepen voorzover ze die nog hebben.

 

Oosterhout, 30 juli 2006/janvdbosch@casema.nl.


Laatst gewijzigd: zaterdag 18 april 2009

Reacties: Jan van den Bosch