Wordt vervolgd ...

  terug naar publicaties werkgroep     


“Als de leraar binnenkomt, staat men op” (18)        

Verslag van de zoektocht van Kees Mettes, Nic van Nuland en janvdbosch@casema.nl (de werkgroep-Mettes) naar het leven van toen op het college van het H. Kruis in Uden (aflevering 18, augustus 2006)

Je kunt zelfs op zaterdag niet rustig ontbijten. Toen ik op zaterdagmorgen 19 augustus 2006 de eerste hap uit mijn beschuitje wilde nemen viel mijn oog op een megalomaan artikel over de voorkeur van tegenwoordig voor designhotels. Als prominent voorbeeld geldt het Kruisherenhotel in Maastricht. We hadden het al over dit hotel in aflevering 15 van dit feuilleton, toen we Rein Vaanhold in habijt bij de opening van het hotel waren tegengekomen in de showbizzkolommen van De Telegraaf. Ik lees: “Verrassing en gastvrijheid. Dat zijn volgens ontwerper Henk Vos de twee belangrijkste ingrediënten die het Kruisherenhotel in Maastricht zo succesvol maken. Internationale media trekken massaal naar Limburg om reportages te maken over dit kloostercom­plex met aanpalende gotische kerk die door hem in 2002 tot ho­tel werd omgevormd. De seniorontwerper kreeg van eigenaar Camille Oostwegel, ook van onder meer Chateau St Gerlach, nagenoeg carte blanche. Het moet gezegd: wat de gasten aantreffen, is spectaculair. Het monumentale gebouw uit 1438 werd eerst gerestaureerd. Vóór de histo­rische muren plaatste Vos een zelfstandig pand, met moderne glazen puien. De receptie is een sculptuur in de vorm van een ei, het restaurant zweeft midden in de kerk en altaarnissen zijn in gebruik als loungehoeken. In de hotelkamer is met open badkamers gewerkt en met spannende doorkijkjes. Allemaal bewust gemaakt om gasten te prikkelen. „Mensen willen verrast worden en met verhalen thuis kunnen komen", weet Vos. Het is de eerste keer in zijn lange carrière als vormgever dat hij een hotel heeft ingericht. Hij ziet steeds meer collega-ontwerpers hetzelfde doen. „De horeca is wakker geworden", zo verklaart hij de toename van designhotels in Nederland. Henk Vos noemt elementen als comfort en logistiek die specifiek zijn vooreen hotel. „Bovendien gaan spullen in hotels eerder kapot dan thuis. Dat stelt eisen aan betaalbaarheid en ver­vangbaarheid”. Ook om die reden heeft hij voor het hotelkamermeubilair (inter)nationaal gerenommeerd design ge­kozen. Helemaal volgens zijn handschrift mixt hij klassiek met modern. Dus ontwerpen van Le Corbusier en Rietveld met die van MarcNewson en Roderik Vos. Lichtkunstenaar Ingo Maurer tekende voor het lichtontwerp”. Geen woord over de kruisheren zelf. Evenmin is aan kunst van Kees Mettes gedacht. Kijk zelf maar op www.chateauhotels.nl. Als de Kruisheren hun merk tijdig zouden hebben gedeponeerd, zou het allemaal zover niet zijn gekomen en zouden Vaanhold en de zijnen in het klooster in Uden nu niet in zo grote armoede leven. Een gevoel van teleurstelling heb ik ook bij de aankondiging in de krant van de tentoonstelling van foto’s van Annie van Gemert in het Limburgs Museum in Venlo van kloosters en kloosterlingen (www.limburgsmuseum.nl). Je kunt er bijvoorbeeld wel prachtige foto’s zien van de Birgittinessen van Weert of de roze zusters van Steyl, maar geen spoor van de kruisheren. Nee, geef mij Appie Vink maar.

Bij Appie zijn we intussen kind aan huis. Op 9 augustus waren we er weer. Hij staat op de galerij al te zwaaien met de bezoekerskaarten waarmee we gratis kunnen parkeren aan de Alexanderhof. Op de huiskamertafel van Appie ligt zijn postzegelverzameling met afbeeldingen van componisten en muziekinstrumenten. We schuiven alles terzijde om verder te gaan met de fotoboeken. Kees maakt liefdevol aantekeningen over het leven van Appie. Eenmaal op dreef vertelt Appie honderduit en is hij weer de spring-in ‘t-veld zoals we hem vroeger hebben gekend. Appie zag in 1924 het levenslicht in het Rotterdamse Delftshaven waar zijn vader een modezaak dreef. Omdat hij al vroeg sociaal bewogen was en de mensen graag wilde helpen, ging hij naar het klein-seminarie van Hageveld. Na twee jaar leed hij nog aan ondragelijke heimwee. De regent aldaar stelde hem daarom voor naar Uden te gaan. Uden was veel vrijer en vooral gezelliger. Na Uden kon je bovendien nog alle kanten op. Maar Appie bleef bij de kruisheren en in 1950 werd hij priester gewijd. Hij verwachtte naar de missie in Indonesië te worden gestuurd. Hij gaf te kennen dat hij daarvoor nog een jaartje wilde studeren in Utrecht, waar Indonesische muziek werd gegeven. De missie ging echter niet door, maar de generaal gaf wel opdracht tot een echte muziekstudie aan het conservatorium, maar dan wel gericht op het onderwijs. Op deze manier behaalde Ap zijn diploma schoolmuziek aan het prestigieuze Haagse Conservatorium, waar hij nog een tijdje samen met Pim Jacobs in de klas zat. Gedurende zijn studie woonde hij op de pastorie in Voorburg. Eind december 1956 werd hij in Uden benoemd als muziekleraar. Hij is dit gebleven tot zijn pensioen in 1983. Kort daarvoor, in 1981, heeft hij nog met o.a. Toon van den Elsen, Albert Hüsken en Louis Wijnhoven zijn 25-jarig leraarschap gevierd. Naast leraar was hij bijna een kwart eeuw ook koordirigent naast en na Harrie Brouwers, met wie hij het niet altijd gemakkelijk had. Appie leidde ook de Scola Cantorum, gaf individuele muzieklessen en verzorgde het ‘plaatjes draaien’ op zondagavond. Ook maakte hij bandopnamen van de radio-uitzendingen van Openbaar Kunstbezit die op maandagavonden werden afgedraaid. Ap was ook een van de leraren, die als er een beroep op hem werd gedaan bij toneelspelen steeds van de partij was. Zo speelde hij natuurlijk mee in het stuk “Bloed en Liefde”, dat de leraren opvoerden. Alsof zijn leraarschap en deze culturele en vormingsactiviteiten nog niet genoeg waren, gaf hij “het helpen van andere mensen” ook nog een materiële vorm door jarenlang mee te gaan met “de bouworde”, een groep studenten die zich in de vakantie in Duitsland inzette bij sociale bouwwerkzaamheden. Na zijn pensionering bleef hij zich nog een tijdje voor het buitenland inzetten door samen met Rita voor het noodlijdende Kroatië kleding en ander levensbehoeften in te zamelen en er heen te brengen. Van Appie Vink krijgen we nog twee fotoalbums mee. Uit een van de albums valt een krantenknipsel uit de Telegraaf  van 16 augustus 2001. Daarin staat verteld dat Camille Oostwegel het kruisherenklooster in hartje Maastricht gaat verbouwen tot hotel met 56 kamers. Over de kruisheren wordt in dat artikel uitgelegd, dat die naast de zielzorg in parochies en op universiteiten het kopiëren van boeken tot hun voornaamste taak hadden. “Maastricht bezat befaamde kopiïsten”, lees ik. “In alle grote bibliotheken van Europa heeft men wel een exemplaar van de kruisheren met hun stempel en hun embleem”. Daar kijk ik van op; ik heb blijkbaar iets gemist. Op onze website kun je over Appie Vink en trouwens ook over vele andere leraren van vroeger mooie verhalen van Kees lezen.  

Op 15 augustus waren we alweer in Uden, nu met de werkgroep-Berns. Jan Berns, Kees Mettes en ik troffen elkaar in De Baron op de hoek van de Markt en de Sacramentsweg. Daar vergaderden we temidden van de Udense autochtone bevolking intensief over de voortgang van ons project “Adieu, adieu o Uden”. De komende weken gaan we ons voorzien van een kring van respondenten. Daarvoor gaan we allerlei soorten oud-studenten vragen, van Jaap Aartman via Ton van der Geld tot aan Bert Zonneberg. We willen onze teksten namelijk graag aanvullen met zoveel mogelijk persoonlijke verhalen. Daarmee wordt het een levensecht boek over ons leven van destijds in Uden. Om in de stemming te komen stapten we na De Baron het collegegebouw binnen. Daar wonen nu gewone mensen in appartementen, maar de zijdeur stond open. Het was dezelfde deur waarlangs kardinaal Gracias, aartsbisschop van Bombay (1901-1978) in 1960 binnentrad. Die was toen in Uden voor een grote missieretraite. Wij stonden met een groepje jongens toevallig bij het prikbord en zegen spontaan op de knieën, waarmee ik mijn vrijkaartje voor de hemel heb verdiend. Ik herinner me dat we van de kardinaal in ieder geval een extra vrije dag kregen. Met een opgewonden gevoel liepen we het hele college door. In de trappenhuizen is nog niets veranderd. Op de leuningen zitten nog steeds de antiglijknoppen. Waar ooit de douches waren, de enige plaats in het college waar je met je zelf alleen was, is nu een overdekt terras waar de rokers over de cour kunnen uitkijken die er ook al niet meer is. En toen beklommen Jan, Kees en ik onder supervisie van Louis Wijnhoven de zolder van het klooster. We mochten kijken of er nog spullen over het college lagen. In films heb je wel eens dat je in een andere tijdzone binnenstapt. Dit was zo’n film. Broeder Jacob uit Ter Apel, de loke-alike van Pater de Pater, zat in het Latijn voor te lezen uit de Annalen van de Orde. Prior Harrie Brouwers geflankeerd door zijn vader en moeder, nog met een Brabantse poffer, vierde zijn zilveren priesterjubileum met een processie. Nic van Leeuwen debiteerde nog eens zijn grap over de kwaliteit van ons studenten, gedoopte heidenen. Broeder Karel liet ons zijn volière zien. Hij sliep daar tussen de nachtuilen. Albert Hüsken, steeds rondborstiger, hield een diavoorstelling van zijn reizen naar het Oostblok. En als klap op de vuurpijl aan de wand een grote foto van mezelf (rechtsonder) met kardinaal Gracias en alle leraren van toen. Gewikkeld in een plastic zak smokkel ik de foto mee naar huis. Louis Wijnhoven, die in de bibliotheek aan de computer zittend tevergeefs probeert de website van OSC-OSC op het scherm te toveren, geeft me een knipoog na. Het is geen wonder dat het bezoek aan Jan van der Ven aan het Heemhuis vervolgens een flop wordt. Het is daar niet stoffig, er hangt geen mystiek. De voorzitter weet niet wie we zijn en zet ons als de eerste beste bezoeker buiten. Maar we zijn nu meer bezield dan ooit. Bovendien regent het almaar. 

Oosterhout 27 augustus 2006/janvdbosch@casema.nl.


Laatst gewijzigd: zaterdag 18 april 2009

Reacties: Jan van den Bosch