Wordt vervolgd ...

 terug naar publicaties werkgroep 


“Als de leraar binnenkomt, staat men op” (32)                   

Feuilleton over de zoektocht van Kees Mettes, Nic van Nuland en Jan van den Bosch (de werkgroep-Mettes) naar het leven van toen op het college van het H. Kruis in Uden (aflevering  32, januari 2008)

Ik ben het nieuwe jaar niet met de kruisheren, maar met Alfrink begonnen. In de bibliotheek lag bij de afgeschreven boeken een aantal biografieën voor vijftig eurocent per stuk. Ik heb me beperkt tot vijf biografieën: die van de Zangeres Zonder Naam, kardinaal Alfrink, koningin Fabiola, Johannes Vermeer en Heidegger, tesamen goed voor zo’n 2.200 pagina’s leesplezier.

Met Kerstmis heb ik eerst de Zangeres Zonder Naam gepakt. Ik heb erg van haar genoten. Lezers van dit feuilleton die hebben opgelet zullen zich dan ook herinneren dat ik in de oudejaarsaflevering niet voor niks bekende dat ik haar graag Sinds eeuwen glimlacht Gij ons toe had willen horen zingen. Het goede gevoel wat je bij dat lied toch al hebt, zou helemaal volmaakt zijn op het moment dat haar zo karakteristieke lichte snik haar keel verlaat. De Zangeres Zonder Naam is groot gemaakt door Johnny Hoes (zijn “Och, was ik maar bij moeder thuisgebleven” is de best verkochte Nederlandstalige single aller tijden), maar ze is ook door hem uitgezogen, wat later tot een dramatische breuk tussen die twee heeft geleid. Toevallig zag ik Johnny Hoes op de televisie vanwege de uitreiking van de Platina Ster en namens de Zangeres Zonder Naam had ik alsnog een hekel aan hem.

De nuchtere Nijkerker Alfrink is andere koek. Hij was een man van emotionele zuinigheid. Hij ontwikkelde zich nolens volens van een conservatief hoogleraar en rechtgelovige bisschop (met kardinaal De Jong was hij in 1954 nog de eerste ondertekenaar van het Mandement) tot de grote pleitbezorger van een open kerk, “die uitnodigt en een beroep doet op de medeverantwoordelijkheid van allen om het welzijn van allen en daardoor ook de wil van God te dienen”. Indrukwekkend is zijn rol in de tijd van het Concilie. Als een thriller leest zijn strijd met de Curie: het “Bernini Mysterie” avant la lettre, met nuntius kardinaal Pericle Felici als grote tegenspeler. Zijn laatste jaren sleet Alfrink in een voor hem gebouwde bungalow in Zeist nabij het vroegere groot-seminarie Dijnselburg. Het toeval wil dat ik in die bungalow jaren later onze eeuweling pater Henk Scholtens heb bezocht die daar toen met enkele medebroeders woonde. Ik heb toen ook even eerbiedig neergeknield in de vroegere huiskapel op hetzelfde bankje als paus Johannes Paulus II in 1985 bij zijn onverwachte bezoek aan de oude kardinaal. “Buona sera, Santo Padre, che gioia, che onore”, wist de verraste Alfrink uit te brengen. Na afloop van de visite becommentarieerde Alfrink, optimistisch als altijd, maar tegen beter weten in, het gebaar van de paus als een handreiking aan de Nederlandse kerk en een erkenning van wat hij, de kardinaal had gedaan. Over mijn bezoek aan Scholtens heb ik destijds het artikel “De bungalow van Alfrink” geschreven, dat je op mijn website kan lezen (ga naar de verhalenpagina van mijn familieboek “Bruidsuiker” op www.janvandenbosch.com).  

Alfrink  was van 1913 tot 1919 student op het Utrechtse klein-seminarie Kuilenburg in Culemborg.. Hoe lang dat ook geleden is, het is frappant te lezen hoe weinig het seminarieleven van toen verschilde met het leven op het college in Uden in onze tijd: de jaren vijftig, tot en met het rondjes draaien op de cour toe. Anders gezegd: de tijd lijkt toen vijftig jaar te hebben stilgestaan, tot de explosieve jaren zestig aanbraken. Interessant in verband met ons project Adieu, adieu o Uden is de beschrijving van de roeping van Alfrink. Het begint met de verlaging van de leeftijd voor de eerste communie tot zeven jaar. Dat gebeurde door paus Pius X in 1910. Dat had een explosie van priesterroepingen in Nederland tot gevolg. Kinderen werden al heel jong bekend gemaakt met de catechismus, ook Alfrink. Bernard zou over priester worden het eerst met zijn moeder hebben gesproken. De auteur van de biografie noemt dat een topos, een vast motief in het leven van priesters: een jongen uit een katholiek gezin besprak zijn roeping eerst met moeder en wachtte dan verder de loop van de gebeurtenissen af. Zo’n mededeling kwam dan vanzelf bij vader terecht en bij anderen die er van moesten weten, zoals de pastoor. De vraag is hoe de priesterwens in het hart van Alfrink is opgekomen. Volgens de biograaf moet een sensitieve en begaafde jongen die zo bij de kerk betrokken was als de Alfrinks dat waren welhaast vanzelf op die gedachte zijn gekomen. “Het is me min of meer komen aanwaaien”, heeft Alfrink later gezegd. “We woonden naast de kerk”. Net als de meesten van ons is roeping ook Alfrink “overkomen” meer dan dat het een bewuste keuze was. En zo was het ook met het roken. Voor de celibataire priester (wat een pleonasme is) was het roken en op z’n tijd een goed glas wijn de enige toegeeflijkheid aan het “vlees”, als het goed was tenminste. Bovendien werden hitte en vocht gezien als de natuurlijke veroorzakers van lust, dus die moesten worden uitgerookt. Op Kuilenburg was het de studenten van de Kleine Figuur voor de oorlog toegestaan op zondagavond een uurtje te roken. Alleen sigaren. De Goudse pijp was een voorrecht van de Rethoricastudenten. Je kon een fumer-verbod krijgen als je in de tweede of de derde klasse van gedrag werd geplaatst. Dan mocht je bijvoorbeeld een maand niet roken. Het was niet moeilijk foto’s te vinden met rokende en drinkende geestelijken. De kardinaal proost met de  moeder van bisschop Bekkers. R.D. Leijen drukt R.D. Vink de hand bij diens afscheid als muziekleraar mét een sigaar in de andere hand. In Uden hadden we een rookkast en een rookkastbaas, waar je tabak, sigaren en ook losse sigaretten kon kopen. Toen ik op vakantie thuis in een sigarenwinkel ook eens om twee sigaretten vroeg keek men mij verbaasd aan en legde twee pakjes op de toonbank. Maar zoveel geld had ik niet.

 Waarschijnlijk gaan we over de rookcultuur op het college nog volop lezen in het artikel over “Functies en baantjes” dat Nic van Nuland aan het schrijven is in het kader van het project Adieu, adieu o Uden. Nadat ik in Uden in de Kleine Figuur met roken was begonnen heb ik er mijn hele leven lang over gedaan om het weer af te leren. Anton Smits was de allerenigste student van het hele college die nooit is gaan roken. Karaktervol hield hij zijn rug recht tegen alle verleidingen en aandrang. Vijftig jaar later, op de reünie van september 2006, vroeg ik hem er naar. Hij mocht van zijn vader zijn rijbewijs halen, vertelde hij, als hij voor zijn achttiende niet had gerookt … 

Ik ben hard op weg om een geduchte concurrent te worden van Harry Leermakers en zijn Missieprocuur. Steeds meer oud-studenten uit de diaspora melden zich bij mij. Dat komt omdat ze op een leeftijd van reflectie en inkeer geraken en toevlucht en (geestelijk) onderdak zoeken. Ik nodig mijn collega-oud-studenten, die zich soms voor dag en dauw al bij mij verschijnen, gewoonlijk uit hun verhaal te doen en zich daardoor te bevrijden van eventuele drukkende lasten en zonden die soms al sinds hun collegetijd in Uden hun ziel beklemmen. In de vorige aflevering van dit feuilleton maakte ik al melding van het levensverhaal van uitblinker Martien Jilesen (1943-1949). Zijn verhaal staat intussen volledig op de website van onze oud-studentenvereniging. Ik was vooral verrast door de eerlijkheid van Martien over zijn “hoofdgebrek”, de zelfbevrediging.

De volgende die zich meldde was Jan van Wanrooij (1956-1964) ofwel John the Dutchman. Jan belde me met Kerstmis helemaal uit het land van Arnold Schwarzenegger uit bed met het verzoek of hij er ook weer bij mocht horen. Ook Jans verhaal staat intussen op onze website inclusief een aantal van de foto’s die hij meestuurde.  Jan vertelt van zijn rebelse natuur, van zijn muzikale aanleg, van de fietstocht naar Ehrenstein en van de onvergetelijke Bouwordeprojecten onder leiding van Appie Vink (”Bouworder” schrijft Jan steevast, zodat het in mijn oren als een postorderbedrijf klinkt).

En dan was er het toch wel ontroerende verhaal over Pa de Wilt, dat Geert Gunneweg (1963-1969) me zond. Ook dat verhaal is op onze website te lezen. Opmerkelijk dat een student een vakantiefietstocht maakte met een Heer. Geert was Pa onderweg al eens uit het oog verloren en hij schildert hoe hij de “kale, tanige figuur op zijn damesfiets met de bruine canvas fietstassen” weer in zicht kreeg. Het verhaal krijgt een climax als Geert en Pa elkaar definitief kwijt zijn, maar het wonder toch geschiedt: “De tranen stroomden over zijn wangen. Waar ik was geweest, waarom ik toch altijd zo ver vooruit moest rijden, dat hij in doodsangst had gezeten, wat hij mijn ouders had moeten vertellen, dat de politie naar me op zoek was …” Ik hoop dat Geert nog meer verhalen stuurt.

Ook van Hans van Dijk ontving ik een brief en foto’s. Hans, een van de grootste organisten en componisten van onze tijd, heeft me geweldig geholpen bij het schrijven van een artikel over de muziekbeoefening destijds op het college. Met Sibbele Witteveen  is hij de enige respondent die tot dusver heeft gereageerd heeft op de eersterondetekst van dat artikel. Ook op de eersterondetekst van mijn artikel over “ziek zijn” op het college heb ik amper reactie gehad uit de kring van de veertig respondenten. Ik voel me daar allerminst teleurgesteld over, als je dat zou denken, integendeel. Uit de wandelgangen en bij de reünie heb ik van velen mogen vernemen hoe leuk ze het allemaal vinden. Ik doe het bovendien vooral voor mezelf. Met de jongens van de werkgroep-Berns zijn we er dan ook van overtuigd dat Adieu, adieu o Uden een prachtig en spraakmakend boek wordt.

Verder kwam ook van Wim van Harmelen nog een aantal schitterende foto’s binnen van de waanzinnige sketches en toneelstukken die we in Uden bij verschillende gelegenheden op de planken hebben gebracht (binnenkort op de website). Harrie van Rijbroek tenslotte had toevallig op Kliknieuws (met nieuws over Uden, kijk op www.kliknieuws.nl) gezien, dat Harry van Raaij, de nog steeds bewierookte oud-voorzitter van PSV, ook bij de Kruisheren heeft gezeten. Harry van Raaij vertelde in een buut dat hij met zijn vriend vanuit zijn geboorteplaats Haps naar de Kruisheren in Uden fietste om priester te worden en daarna naar de missie te gaan. Zijn vriend is ingetreden en daarna weer uitgetreden. Er blijkt onlangs een boek over Harry te zijn verschenen (Harry van Raaij, vader en voorzitter, zie ook op http://www.psv.nl/web/show/id=118705/contentid=20847), waarin dat ook allemaal staat. Harry moet begin jaren vijftig op het college hebben gezeten. Ik heb intussen via PSV contact met hem gezocht in het vooruitzicht dat wij onze reünie van april 2009 nu in het PSV-stadion kunnen gaan houden. Daar kunnen namelijk 30.000 oud-studenten in. 

 

Ver van Nederland, in het Braziliaanse Belém, overleed op 31 december 2007 Hans Beukeboom (1952-1959) op de leeftijd van 67 jaar. In Uden zat hij een klas of vier boven mij en keek ik dus tegen hem op. Hierboven een actuele foto van hem en rechts daarvan een foto uit 1958 met Hans vooraan in het midden. De foto is genomen na de “Gulden Mis”. In de rubriek “diverse publicaties” op deze website vertelt Harrie Rijbroek, klasgenoot van Hans, wie er op deze en enkele andere foto’s allemaal staan. Op zaterdag 26 januari 2008 heeft de hele kruisherenfamilie Hans Beukeboom in de kruisherenkapel in Uden herdacht. Ook onze oud-studentenvereniging OSCOSC was daar volop vertegenwoordigd. Kees Mettes stuurde mij de volgende impressie: “Het gedachtenisprentje van Hans vermeldt dat het hem op twaalfjarige leeftijd overduidelijk was wat hij wilde doen: kruisheerpriester worden, er zijn voor andere mensen. In Brazilië heeft dit streven vorm gekregen in het vele werk dat Hans heeft gedaan voor een betere toekomst van de mensen daar. Hij heeft in Belém in zijn wijk een kerk gebouwd om er samen te komen en te vergaderen, om de jeugd een vak te leren en zo een betere toekomst te geven. Twee en veertig jaar werkte hij daar vechtend tegen de omstandigheden van dictatuur, corruptie en armoede en tegelijk ook tegen de pijn tengevolge van de ziekte van Bechterew. De dienst op 26 januari in de Udense kapel was een warm en inspirerend gebeuren waarin Harrie Leermakers en Rein Vaanhold met een collega uit Brazilië voorgingen. Het optreden van de vrouwelijke familieleden van Hans en van zijn (ex-)kruisheervrienden gaf het geheel een zeer persoonlijk en ontroerend accent. Hans van Dijk bespeelde het orgel prachtig met als afsluiting het thema uit Händel’s Hallelujah. Zowel de refter als de recreatiezaal van het klooster puilden na afloop van de mis uit. Van de velen die ik in de mêlee heb kunnen onderscheiden noem ik slechts Nic van Nuland, Sibbele Witteveen (met foto’s uit Brazilië), Edwin Latumeten, Louis Wijnhoven, Harrie van Rijbroek, Piet Broekmans, de gebroeders Zonnenberg, Ruud Hehenkamp en natuurlijk Stan Ciesluk die zijn vriend in de kapel had herdacht.” Kees Mettes citeert tenslotte een van de vele sprekende teksten uit de bundel van de viering: “Hij wordt aan zon en regen prijsgegeven, het kleinste zaad wordt weer en wind, moet sterven om te leven, de mensen moeten sterven voor elkander, het kleinste zaad wordt levend brood, zo voedt de een de ander.”

In het Bulletin van januari 2008 kon je trouwens lezen dat het klooster voorlopig toch nog niet van de hand wordt gedaan. Rein Vaanhold heeft misschien wat te vroeg geroepen. In reactie daarop hebben Jan Rooijakkers en Huub Wagemans namelijk een gezamenlijke brief geschreven aan rector Rein en alle leden van het convent te Uden om aan te geven dat het voor zulke besluitvorming nu nog te vroeg is. Eerst wil het provinciaal bestuur in gesprek gaan met rector en convent om te onderzoeken hoe lang en onder welke voorwaarden het klooster nog verder kan bestaan. Naast Uden dienen ook andere conventen in een geheel van (financiële) studie te worden opgenomen, alsook andere mogelijkheden, specifiek verbonden met alleenwonende confraters, staat in de brief. Het provinciaal bestuur heeft zich met dit alles nog niet expliciet beziggehouden, omdat de gevraagde studie pas in haar eerste fase is. Daarom kan nu nog niet van een besluitvorming sprake zijn. Dat het klooster voorlopig nog blijft is een eerste succes van onze oud-studentenvereniging in onze strijd voor het behoud van het klooster. Langs diplomatieke weg proberen we momenteel onder die “andere mogelijkheden” ook de mogelijkheid van een rusthuis voor oud-studenten van het college te laten vallen, zodat ook voor deze kruisherencategorie een onbezorgde oude dag is verzekerd. Dan kan ik eindelijk Fabiola onderhanden nemen. Voorlopig hebben we het daarvoor echter nog te druk met het project Adieu, adieu o Uden.

Oosterhout, 31 januari 2008/Jan van den Bosch. 


Laatst gewijzigd: woensdag 06 februari 2008

Reacties: Jan van den Bosch