Wordt vervolgd ...

 terug naar publicaties werkgroep 


“Als de leraar binnenkomt, staat men op” (34)                              

Feuilleton over de zoektocht van Kees Mettes, Nic van Nuland en Jan van den Bosch (de werkgroep-Mettes) naar het leven van toen op het college van het H. Kruis in Uden (aflevering  34, maart 2008)

 Natuurlijk is OSCOSC niet de enige oud-studentenvereniging in Nederland. Zo vertelde ik al in aflevering 22 over het vroegere klein-seminarie Beekvliet en het kwartaalblad ‘Tempora Nostra’ van de reünistenvereniging daar. Ik toonde me toen een beetje jaloers: als oud-student van Beekvliet hoor je er nog helemaal bij, want op het moderne Beekvliet wordt nog steeds een ‘brede en gedegen’ gymnasiumopleiding geboden. Ons college is ergens in de jaren zeventig in de nevel van de tijd verdwenen; met het huidige Udens college hebben we niet echt een band, al zijn we ook daar heel gastvrij toegelaten toen we er in het schoolarchief wilden kijken (zie daarover bijvoorbeeld de afleveringen 1 en 2 van dit feuilleton). Bovendien hebben we zomaar een aantal fotoboeken uit onze tijd op het college meegekregen.

Ik was ook een beetje jaloers op de kwaliteit van dat reünistenblad. Ook een eigen blad hebben wij niet meer sinds Udense Klanken in 1969 is opgeheven. Bij mijn vroegere buurman in Rijen, met wie ik wekelijks muziek maak, lag plotseling nogal achteloos het glossy magazine ‘Socialiter’ in mijn blikveld, dat een uitgave bleek te zijn van de vereniging van oud-leerlingen van het gymnasium Haganum in Den Haag. De artikelen zijn veelzijdig: van een In Memoriam van Stefan Felsenthal via Daan Bossevain die over zijn uitzending naar Uruzgan vertelt tot aan oudjes als wij die herinneringen ophalen aan toen. Ook op Haganum was vroeger preutsheid troef. Voor ‘nudus’ stond de vertaling ‘licht gekleed’. Op 15 maart was op Haganum een grote reünie vanwege het honderdjarig bestaan van het gymnasium.

Het viel me op dat je als lid van de vereniging van oud-leerlingen daar slechts € 15 contributie per jaar betaalt. Ons bestuur heeft de contributie voor het lidmaatschap van OSCOSC voor 2008 nou net verhoogd tot € 20 per jaar. Dat komt vooral omdat wij ‘weeskinderen’ zijn en bijvoorbeeld zelf moeten opdraaien voor de kosten van onze website, die nog hoger zouden zijn als Thijs Kappen niet zo’n groot hart had. Ik zie ook dat je in Den Haag voor € 150 lid voor het leven kan worden. Idee. Als bij ons alle (40 betalende) leden voor het leven betalen komt er ineens niet minder dan € 6.000 binnen. Bij een contributie van € 20 is de jaarlijkse opbrengst € 800. Het break even point ligt dus over zeven-en-een-half jaar. Wat is wijsheid? Het bestuur doet er goed aan onze actuaris eens op dit vraagstuk los te laten.

Ook al hebben we zelf niet een eigen blad, gelukkig kan ik me nog wel wentelen in het verleden, nu ik van Gerrit van Stiphout de volledige uitgave van Udense Klanken heb meegekregen, 122 nummers, van juli 1938 tot augustus 1969. In dit feuilleton heb ik al vaker uit Udense Klanken geciteerd, steeds als we in het archief in St. Agatha waren geweest. Maar nu kan ik er elke dag in kijken als ik dat wil. En er uit vertellen. Dat zal ik dan ook geregeld gaan doen. Het nummer van vijftig jaar geleden, maart 1958, bijvoorbeeld - zelf zat ik toen in de Grote Figuur B - opent met een overweging van Silvester o.c.s.o. over ‘roeping’. ‘Roeping is een lange reeks van keuzen’, is zijn stelling. O.c.s.o. staat overigens voor Cisterciënzer Orde van de Strikte Observantie. De trappisten dus, tegenwoordig vooral bekend vanwege hun biermerk La Trappe, dat in de abdij Onze Lieve Vrouw van Koningshoeven in Tilburg wordt gebrouwen. Een bier ‘waarin de toewijding, de stilte en de bezinning die binnen de kloostermuren heersen tot uitdrukking komen’. Het nieuwe proeflokaal in de Tilburgse abdij wordt in mei 2008 geopend. Hou je het toch bij kruisherenbier, ook prima, maar raadpleeg dan eerst aflevering 16 van dit feuilleton.

Nog een greep uit Udense Klanken, nu uit nummer 62 van mei 1955. Het gaat over biljarten. ‘Op 9 maart 1955 werd er op het college een biljarttoernooi georganiseerd. R.D. Villevoye, die tegenwoordig voor het biljarten en al wat daar­bij hoort zorgt, vond het wel eens leuk om ons een paar goede biljarters te laten zien spelen. Hiervoor werden de vader van een onzer studenten, de heer Van Tienen, uitgenodigd en verder niemand meer of minder dan de oud-student P. van Bracht. De biljarttafel werd verplaatst en er rond om heen kwam een ‘tribune’, waarop ruim 200 toeschouwers een plaats konden vinden. Meneer Villevoye deelde ons in de inleiding mee, dat de heer Van Tienen libre zou spelen en Piet van Bracht cadre. Op verzoek van meneer Brouwers werd ons het verschil tussen beide speelsoorten uitgelegd met daar achteraan vanzelfsprekend de vraag: ‘Allemaal begrepen, of iemand er nog niet van?’ Doodse stilte, zoals te doen gebruikelijk, waarvan P. van Bracht gebruik maakte om het nog eens dunnetjes over te doen, maar dan op de hem eigen manier. De heer Van Bracht mocht beginnen en onder het wakend oog van meneer Villevoye kwam hij in zijn eerste beurt al tot 42. Iets geweldigs vonden wij, maar de heer Van Tienen dacht er anders over en ging in zijn eerste beurt al tot 103. Was van Bracht moreel al een verslagen man? Kun je net denken! Laat ik U het verloop van de verdere strijd besparen en alleen vermelden dat van Bracht in een moeilijker speelsoort wist te zegevieren met 300 om 271. Een van de beste biljarters onder de studenten, Wim Potveer, zou het nu ook eens proberen. Ofschoon we allen stil moesten zijn, verwekte de scheidsrechter toch de nodige hilariteit, toen hij zei: ‘Drie noteren voor de heer Potveer’. Het klinkt ook zo raar als je nooit iets anders hoort als ‘Potje’. Na het lof maakte de heer Van Tienen flauwekulstoten voor ons. Op, onder en naast het biljart, op een stoel, het ging allemaal. Ook ging het op en in een hoed, met of zonder pietjes, ik weet het niet: hij alleen weet het. Wij mochten het ook proberen. Niet allemaal tegelijk natuurlijk, dus deed meneer Brouwers het maar. Hij wedde met potten bier alsof het slechts pompwater was. Natuurlijk zonder succes, want wat kun je van hem anders verwachten dan dat hij meer flauwekul maakt als ballen?’ Je kunt de jongeheer Van Tienen ook zien op de foto’s die we van Harrie van Rijbroek onlangs kregen en op de website hebben gezet.  

Over roeping gesproken, laat ik eens een keer even helemaal teruggaan naar het interbellum, toen het Rijke Roomsche Leven zijn hoogtepunt beleefde. Over priester worden stonden toen zelfs de kinderboekjes vol. Ik geef een voorbeeld uit Ik lees al, een boekje uit 1933, uitgegeven door de Drukkerij van het R.K. Jongensweeshuis in Tilburg. ‘Naar de preek’, heet het hoofdstukje. ‘Frits moet pa-ter worden, maar daar voor moet hij eerst groot zijn. Nu is hij een klein pa-tertje. Daar heeft Sin-ter-klaas voor ge-zorgd. Hij reed voor hem een toog en een bon-net-je. Ook reed hij een groot kruis. Dat moet het pa-ter-tje op zijn borst hangen. La-ter moet Frits pre-ken voor de gro-te men-sen. Hij be-gint het al goed te le-ren. ’s A-vonds mogen de kin-de-ren spe-len in de gro-te ka-mer. Dan doet Frits zijn toog-je aan. Hij zet de bon-net op en hangt het kruis om zijn hals. Daar-na be-gint de preek. Ka-rel, Hel-ma en Griet-je moe-ten luis-te-ren. Luis-ter eens, hoe het pa-ter-tje preekt. Bes-te kin-de-ren, jul-lie moeten braaf zijn, hoor! Jul-lie moet ’s mor-gens en ’s a-vonds goed bid-den. Je mag nooit de drie wees-ge-groet-jes ver-ge-ten. Je moogt geen zon-de doen, an-ders moet je naar het va-ge-vuur. Als het pa-ter-tje niets meer weet, zegt hij: A-men. Dan springt hij van de preek-stoel en de preek is uit.’

En wat te denken van de volgende tendentieuze schets in Onze Courant, geïllustreerd weekblad voor de katholieke jeugd, van 26 november 1932. ‘’n Jongen wilde priester worden. Z’n biechtvader had hem gezegd: O.L.H wil je als zijn priester hebben, jongen! Dus kies dat; ga studeeren aan ’n seminarie of andere school voor priesters. De jongen zag dat dit hem gelukkig zou maken … maar op ’n keer liep hij met een van z’n vrienden naar school en vertelde hem, dat hij priester wilde worden. Onzin! riep deze. Heel je leven in zo’n toog loopen, nooit meer kunnen dansen, niets meer mogen! Doe toch zoo dom niet! Jij moet dokter worden; daar heb je veel meer aanleg voor. Je zult ’n knappe dokter worden. En ofschoon hij wist dat O.L.H. dit niet wilde, deed hij ’t toch. Hij kwam aan de Universiteit, de school waar je voor dokter kunt studeeren en … voerde niets uit. Hij luierde, ging uit, dronk, deed zonde en … voelde zich diep ongelukkig. Toen wilde hij priester worden. Te laat. Door ’n ziekte, die hij opdeed ’s nachts toen hij uit een kroeg kwam, was alle studie onmogelijk. Naar ’n ziekenhuis werd hij gebracht en stierf daar, na vlak voor z’n dood gebiecht te hebben. Misschien kwam hij nog net in den hemel! Maar van z’n leven was veel mislukt. Hij had hooger moeten komen!’

In 1916 verscheen voor seminaristen het handboek ‘Wellevendheid’ van de hand van de Bossche bisschop A.F. Diepen (1860-1943). Een van de regels luidde dat men, als men tot de fatsoenlijke lieden gerekend wilde worden, diende te vermijden: a. ieder geluid, door den neus veroorzaakt; b. het zacht brommen of neuriën op straat of in een gezelschap; c. het zingen in het openbaar, tenzij in een geregeld koor; d. het luidop of uit alle macht schreeuwen of lachen. Het glimlachen ga steeds vergezeld van het even opschitteren van den blik; het moet echter bescheiden zijn. Ook het fluiten moet vermeden worden. Het geschiede noch op straat, noch in een spoorwegcoupé, noch te huis, zelfs niet dan, als men daar alleen is en veel minder nog in gezelschap van anderen. Het fluiten moge passen aan een stalknecht, uit beschaafde kringen moet het bepaald geweerd worden.’ Ter afsluiting van deze alinea over een reeds lang voltooid verleden nog een rebus uit De Engelbewaarder. Onder de goede oplossers worden drie H. Hartbeelden verloot.

 

Als broeder Jan in St. Agatha de deur voor je open doet, kijkt hij je altijd wat monsterend aan. Op slag overkomt je dan een groot gevoel voor gehoorzaamheid, armoede en kuisheid, vooraleer je in gepaste stilte de spiegelglad geboende gangen van het klooster betreedt. We weten intussen dat we van harte welkom zijn en anders wordt dat wel bewezen door de gastvrije koffie en de heerlijke tomatensoep. De kwaliteit van die soep is van dezelfde onbesproken hoogte als de bescheidenheid van broeder Jan. We waren op 11 maart met de werkgroep-Berns weer een dagje daar voor de bespreking van ons project Adieu, adieu o Uden en voor archiefonderzoek. In 2010 moet ons boek verschijnen. Dat betekent dat we er in 2009 de laatste hand aan moeten leggen en dat de tekst van het boek in 2008, dit jaar dus, klaar moet zijn. We zijn gelukkig al heel ver. De grootste en moeilijkste onderwerpen, zoals de analyse van de kwaliteit van onze opleiding, zijn in concept klaar. We hebben nog wel veel deelthema’s uit te werken, zoals over recreatie en sporten, over de speciale feestdagen, over kuisheid en vriendschap en over godsdienstlessen en andere vrome dingen. Gelukkig zijn ook andere jongens van toen mee aan de slag, zoals Nic van Nuland, Thijs Kappen, Henk van Stijn en Ruud Hehenkamp. Op de website is een schema te zien van de indeling van ons boek. We vertellen daar ook steeds over de status nascendi libri.

Het is geweldig om aan het project Adieu, adieu o Uden mee te werken. We zijn daardoor kind aan huis geworden in Uden en St. Agatha en de beste maatjes met rector Rein Vaanhold en prior en provinciaal Huub Wagemans. We mogen overal in snuffelen en weten daardoor langzamerhand meer van de kruisheren dan zij nog van zichzelf. De energieboost die wij aan het project ontlenen is gigantisch. Zo snoeiden Jan Berns en Kees Mettes na een doodvermoeiende werkdag bij ons vertrek uit St. Agatha in de kloostertuin nog doodleuk een fraaie en gezichtsbepalende conifeer in no time om tot een modern soort kruisherenkruis. Het lijkt wel of ze helemaal los van God zijn. Misschien zijn ze wel fan van Klaas Hendrikse, de atheïstische predikant uit Zeeland, die gelooft in een God die niet bestaat.

Jan Berns is wel een fenomeen. Dat blijkt alleen al uit zijn loopbaan. Johannes Bernardus Berns werd geboren te Pannerden op 24 juni 1937. Na de lagere school bezocht hij één jaar de MULO te Zevenaar (in plaats van de voorbereidende klas). In september 1951 ging hij naar het college van het H. Kruis te Uden, waar hij in 1957 eindexamen gymnasium deed (zijn klas was de eerste eindexamenklas na de erkenning). In datzelfde jaar ging hij naar het noviciaat van de kruisheren te Neeritter, in 1958 gevolgd door het Filosoficum te Zoeterwoude. Halverwege het studiejaar 1959-1960 begon hij zijn studie Nederlandse taal- en letterkunde aan de KU te Nijmegen. Op 29 oktober 1969 deed hij doctoraalexamen (cum laude). Per 1 november van dat jaar trad hij in dienst bij de Afdeling Dialectologie van het Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen (thans Meertens Instituut). Hij was er afdelingshoofd Dialectologie, later tevens Naamkunde en waarnemend Directeur. In 1999 maakte hij (tegen zijn zin)  gebruik van de VUT-regeling en verliet het Instituut. Hij maakte deel uit van de redactie van Taal en Tongval, tijdschrift voor dialectologie. Hij is lid van en actief betrokken bij het Veterinair Historisch Genootschap en maakt deel uit van de redactie van ARGOS, het orgaan van het genootschap.

Jan Berns heeft een geweldig brede scoop, een daverende kennis van zaken, een stalen geheugen en hij kan het nog uitermate onderhoudend brengen ook. In het belang van onze lezers ga ik proberen Jan aan het schrijven van anekdotes te brengen. Een voorproefje hier. Jan vertelde me bijvoorbeeld over het bezoek van kruisheer mgr. P.M. Arnzt, vicarus apostolicus van Bandung in 1953 van 14 tot 16 oktober aan het college, waar hij van 1946 tot 1950 rector was geweest. ‘Groots was de ontvangst. Op de avond van 14 oktober deed hij zijn plechtige intrede in de kapel. Gehuld in cappa magna schreed hij binnen, terwijl vanaf het koor onder donderende orgeltonen een vierstemmig Vicario Petro Apostolico Viva klonk, gecomponeerd door R.D. Brouwers. De volgende dag was er een pontificale H. Mis, met alles erop en eraan. In het priesterkoor was een heuse bisschopstroon opgesteld. R.D. Francino trad op als ceremoniaris. Er waren troonassistenten en een diaken, een subdiaken en een presbyter assistent; ook een assistent voor de mijter en een voor de staf, kortom het priesterkoor was overvol. Maar het was prachtig, het was geweldig. Je kon er niet genoeg van krijgen. In die dagen droeg een bisschop ook nog schoenen, kousen en handschoenen in de liturgische kleuren van die dag’. Op  de foto die Jan nog had zie je mgr. Arnzt op zijn troon met naast hem als een der troonassistenten zijn opvolger rector P. Bakker en daarnaast R.D. De Wilt (‘Pa’) als nederige assistent voor de mijter.

Zijn de kruisheren een onbetrouwbare orde waar dingen gebeuren die het daglicht niet kunnen verdragen? Je zou het denken als je de aankondiging leest van de musical ‘Piek! Pias tussen pijen en piepers’ die tussen 4 en 15 april negen maal wordt opgevoerd in het theater Markant in Uden (zie ook de sites www.udensemusical.nl en www.theatermarkant.nl). ‘Alsof hij uit de lucht is komen vallen wandelt in april 2008 volkomen anoniem een bekende onbekende door de straten van Uden. Door niemand herkend, zoekt deze vrolijke flierefluiter opnieuw zijn weg in de plaats waar hij honderd jaar eerder naam en faam maakte als grootste grappenmaker van het Land van Ravenstein. De grote vraag is: waarom kwam hij terug? Is hij ergens naar op zoek? Heeft hij iets goed te maken? Hoe dan ook, hij is in ieder geval terug met een missie. En hij blijkt niet de enige! Ook de zoon van een grote industrieel uit de gemeente Uden heeft een op het eerste oog hemelse opdracht waarbij hij ontdekt dat de Kruisherenorde minder in orde lijkt dan altijd gedacht. En als er dan ook nog eens een luchtje aan aardappels blijkt te zitten en het verschil tussen Kunst en Kitsch groter blijkt te zijn dan je op het eerste gezicht zou denken, dan wordt al snel duidelijk: de eeuwig jonge Naat Piek is niet voor niets naar Uden teruggekomen.‘

‘Piek! Pias tussen Pijen en Piepers’ biedt een avondvullend spektakel vol vrolijkheid en sfeer, als we de affiches mogen geloven. Een komisch complot in veertien Udense bedrijven. Avond vol spel, zang en dans  door talentvolle Udense amateurs die live begeleid zullen worden door een achttienkoppig orkest.’ Natuurlijk gaan we er met een zware delegatie van onze oud-studentenvereniging OSCOSC naar toe. We willen wel eens van nabij meemaken welke rol de kruisheren in dit duistere spel spelen. We zullen niet tolereren dat de kruisheren en daarmee ook ons verleden zwart wordt gemaakt. Nu denken we dat het allemaal wel los zal lopen, want artistiek leider Bart Stultiens heeft zelf van 1969 tot 1974 ook ‘op’ de kruisheren gezeten. Bart heeft ons al laten weten dat hij ons na afloop graag wil ontvangen. Nog meer garantie voor succes was geweest als ons enkele substantiële rollen in de musical waren aangeboden met Nic van Nuland bijvoorbeeld als prior Brouwers (‘boksschèters’) en Kees Mettes als broeder Jan met de pan. Wie weet wil Bart wel iets artistieks bedenken bij de presentatie van ons boek Adieu, adieu o Uden in 2010. Het zou voor hem een nieuw accent zijn in zijn loopbaan en tevens een soort thuiskomst.

Bart Stultiens is trouwens al lang een bekende Nederlander (BN-er), al kende ik hem niet. Jammer dat hij niet tevens ook een Bekende Oud-Student (BOS) kan zijn, want hij is van na het internaat. Zoals bekend staan op die lijst van BOS-sen mensen als de schrijver en dichter Bertus Aafjes, Anton van der Geld, rector-magnificus van het Benelux Universitair Centrum,  oud-PSV-voorzitter Harrie van Raaij, organist Hans van Dijk, de honderdjarige kruisheer Henk Scholtens en mijn - helaas reeds overleden - ome Harrie, ooit klasgenoot onze onvolprezen leraar Latijn en Grieks Niek van Leeuwen (‘de lange’). Bart Stultiens vertelde me dat hij  in 1969 ‘op’ de kruisheren in Uden aan het gymnasium is begonnen, maar vanwege een geringe inzet is doorgegaan naar de Havo. Daarna heeft hij de Pedagogische Academie gedaan en heeft hij van 1978 tot 1988 voor de klas gestaan. Toen is Bart professioneel cabaretier geworden en heeft hij tien jaar met solovoorstellingen door het land getoerd. Sinds 1998 is hij zich gaan toeleggen op het schrijven en regisseren van musicals. Hij heeft inmiddels zes projecten achter de rug, stuk voor stuk voorstellingen waar professionals met amateurs samenwerken. Hij schrijft samen met (‘Vroege vogels’) Frank van Pamelen de teksten (eerder in Veldhoven met Jurrian van Dongen) en schrijft zelf de muziek. Vorige keren regisseerde Frank ook mee, maar nu doet hij dat alleen, want het is niet zo Frank ‘zijn ding’. Daarnaast treedt Bart Stultiens ook nog op voor bedrijven en op symposia. Ook schrijft hij teksten voor het KRO-radioprogramma ‘Het Theater van het Sentiment’, wat vier keer in de week wordt uitgezonden op Radio 2. Tenslotte (‘maar not least’) is hij trotse vader van twee dochters, Jip en Lotte, van 13 en 12 jaar oud. OSCOSC is kan trots zijn op Bart. Al kan hij geen lid zijn van OSCOSC, hij mag wel gerust donateur worden.

Dat ik zelf toch ook even aarzelde bij de stelling of de kruisheren wel te vertrouwen zijn kwam omdat ik net een boekje had gelezen over Vinkel, nu een dorp met welvarende burgerboeren, maar nog maar een eeuw terug een drassige negorij zonder eigen parochie. In het boekje Vinkel 100 jaar kerkdorp 1884-1984 las ik namelijk tot mijn grote verrassing dat de kruisheren in de jaren 1882-1883 met bisschop Godschalk van Den Bosch overleg hebben gevoerd over de bouw van een klooster met een ‘open’ kapel in Vinkel. De bisschop vond het raadzaam, alvorens te besluiten, eerst de mening te horen van de pastoors van de betrokken parochies: Nuland, Geffen en Heesch. Deze bleken het eens te zijn met hun deken H. Piggen te Oss: men had liever een nieuwe parochie Vinkel met wereldheren dan een kloosterkapel, aan welke laatste de mensen van Vinkel ook hadden moeten meebetalen. Het feest ging voor de kruisheren dus niet door. Maar, slaat de schrik me om het hart, hebben de kruisheren destijds Uden willen verruilen voor Vinkel en zouden wij in dat geval in het dorp van Nic van Nuland, als we dat hadden weten te vinden, onze opleiding hebben gehad? Mijn wantrouwen werd nog versterkt toen ik op een schilderij in het Breda’s Museum een kruisheer zag afgebeeld die kennelijk bezig is aan de boorden van de Maas een nieuwe vestigingsplaats te zoeken. Op de achtergrond zie je het silhouet van Vinkel. Toevallig steekt net de heilige Christoforus over, die daar destijds een vaste veerdienst onderhield. De onderste steen moet boven in deze netelige kwestie. Gelukkig hebben we Albert van den Elsen van de Heemkundewerkgroep Nuweland, en Henk Buijks, schrijver van het boekje en belangrijk historicus bij het Brabants Historisch Informatie Centrum in Den Bosch, bereid gevonden om een diepgaand onderzoek in te stellen. We zijn in bange afwachting van het resultaat. Wilden de kruisheren er echt alleen maar een kapel bij of moet achteraf gesproken worden van ‘Het verraad van Vinkel’? Bart Stultiens houdt er in ieder een mooie titel aan over voor zijn volgende musical.

 Oosterhout, 31 maart 2008/Jan van den Bosch. 


Laatst gewijzigd: zaterdag 05 april 2008

Reacties: Jan van den Bosch