Interview met Rein Vaanholt

terug naar publicaties werkgroep

 

Het gesprek vindt plaats op 15 maart 2006 van 14.00-16.00 uur in het klooster van de kruisheren in Uden. Aanwezig zijn Jan van den Bosch, Kees Mettes, Nic van Nuland en Rein Vaanholt. 

Nic vraagt aan Rein welke student zich destijds heeft voorgedaan als onderwijsinspecteur.

Dit naar aanleiding van het beroemde verhaal dat zich op 1 april 1957 een heer aan het College vervoegde, die zich voorstelde als inspecteur van het middelbaar onderwijs en de rector wenste te spreken. In gespannen afwachting van de op handen zijnde officiele erkenning tot gymnasium, had de rector laten weten, dat er wel eens inspectie vanuit Den Haag zou kunnen komen. De oude concierge (‘kontje’) was totaal overblufd en diende een opgedofte student (in chique pak en enigszins gegrimeerd) aan bij een zenuwachtig opdravende rector Salman.
Volgens Rein is die student Henk van Stijn is geweest. 

Rein vertelt verder in 1957 het college in Uden te hebben verlaten. Hij was toen 19 jaar en vervulde in zijn laatste jaar de functie van prefect (de rector stelde je daartoe aan). Hij behoorde tot de eerste retorica die na de erkenning op 1 mei 1957 eindexamen hebben gedaan. De Udense harmonie werd opgetrommeld voor een muzikale hulde op de cour. Omdat de muzikanten niet hadden kunnen repeteren speelden ze nogal vals. Rein heeft van 1950 tot 1957 op het college gezeten.

Hij is in 1938 geboren in Bandung. Het bisdom daar was in handen van de kruisheren. In 1950 vond de souvereiniteitsoverdracht van Nederland aan Indonesië plaats en werden de scholen Indonesisch. Rein keerde, als twaalfjarige, op zijn eentje naar Nederland terug, eerst op de boot en vervolgens met de trein vanuit Marseille naar Amsterdam. Hij had een foto bij zich van zijn oom, die hem kwam afhalen op het station en die hij nooit eerder gezien had. Die oom op zijn beurt had ook een foto van Rein bij zich.

Rein kwam naar Nederland met de wens kruisheer te worden. Dat waren heerlijke mannen, die vielen op door hun informele contacten en kameraadschap. Rein was misdienaar in hun parochie in Bandung en voelde er zich thuis. Op het college beviel het hem dus goed. Het mooiste recreatiemoment was de zondagavond in de zomer op de cour met muziek en Pannebakker als surveillant met zijn pijp. Uden was een vrij college, wel een seminarie, maar je hoefde niet perse kruisheer te worden. De opleiding was in die tijd louter intern en het betrof alleen een alpha-opleiding. Veel pastoors stuurden priesterstudenten naar Uden omdat het college een goede naam had en een bisdomseminarie duurder was. Je kon in Uden alle kanten op. Het onderwijsniveau op het college was echter niet te vergelijken met bijvoorbeeld het Canisius in Nijmegen. Van degenen die staatsexamen deden slaagden en er niet veel. Uden was een streekgebonden college net als dat van de Norbertijnen in Heeswijk. Op het college waren maar een paar goede docenten en was armoede troef, omdat hooguit een derde van de ouders betaalde. De nieuwe rector Salman had vanaf 1955 de opdracht het onderwijs op te krikken. Hij had kwaliteit, oog voor de grote lijn en gaf serieus aandacht aan de pedagogiek. De erkenning kwam echter in een  veranderende tijdgeest waarin de twijfel aan de noodzaak van internaten groeide. Het was wel jammer dat een aantal goede niet erkende leraren weg moesten. Bij sommigen zat het verdriet erg diep. Coenen onderbrak een van zijn laatste lessen en wees uit het raam naar een langslopende kruisheer met de woorden:” Kijk, daar loopt een erkende.”   

In 1959 ging Rein naar Neeritter met mannen als Berns en Nagel. Vanaf 1958 volgde twee jaar Zoeterwoude. In 1960 begonnen vier jaar St. Agatha. In 1964 is Rein tot priester gewijd. In die tussentijd veranderde er veel. In Zoeterwoude bijvoorbeeld golden nog strenge regels. Zo was er een lijstje voor de wandelingen; de oudste behoorde altijd in het midden te lopen, met links de jongste en rechts de andere. In werkelijkheid namen de studenten hun vrijheid. Ze stapten bijvoorbeeld in een boot voeren onder de snelweg Den Haag –Rotterdam door, de zwembroek onder het habijt, om in de plas te gaan zwemmen. Met het jaar werd de vrijheid groter. Dat gebeurde met kleine stapjes, zoals overleg over de gang van zaken in huis en gaan kaarten in de recreatie bij de heren. Ook werden op een gegeven moment lezingen gegeven en de Leidse universiteit bezocht. Nu speelt het leven zich meer individueel af, toen werd je meer gedragen door de groep. Twee maanden na zijn priesterwijding ontving Rein telefonisch de opdracht Engels te gaan studeren (“Mein Gott”) om leraar te worden in Uden of Amersfoort. Hij vond een kamer bij de pastoor van de Nicolaaskerk in Amsterdam. Rein vond de stad wel leuk, maar het engels studeren helemaal niet. In een brief aan de provinciale overste Van de Ven schreef hij dat hij het vanwege het teruglopend aantal priesters niet goed vond om leraar te worden. Prompt werd hij benoemd tot econoom ad interim voor de provincie. Door de week verbleef hij in Amersfoort, in het weekend in Amsterdam. In zijn nieuwe functie trok hij veel rond en moest hij nogal wat nieuwe dingen doen. Hij deed dat met durf. Per 1 september 1965 werd hij leraar godsdienst en moderator aan het Constantijncollege. Hij legde er zich op toe verbindingen tussen de geledingen (ouders, leerlingen, leraren en bestuur). Hij was de enige die bij alle vergaderingen aanwezig kon zijn. Intussen was er veel discussie en onrust in de orde ontstaan. Rein nam deel aan commissies en werd gevraagd als moderator voor de hele provincie om discussies voor te zitten en te bemiddelen in conventsgesprekken. Dit was de tijd van de nawerkingen van Vaticanum II. Hij behoorde tot de categorie “open progressief”.  Er bleek grote verdeeldheid in de orde. De doorbraak kwam met het inzicht dat de tijd van uniformiteit in het kruisheer-zijn voorbij was. Dingen moesten niet meer van buiten worden opgelegd, maar van binnenuit groeien.  

Toen in 1974  de zaken in een rustiger vaarwater terecht kwamen, durfde men weer over te gaan tot de keuze van een nieuwe proviciaal.  Rein werd in één stemming gekozen. Hij nam zich voor zijn eigen weg te gaan. Volgens Salman was een bruggenbouwer nodig. Rein had dat in zich: als kind was hij al vroeg zelfstandig opgegroeid, zijn ouders waren overleden en hij had geen vast adres, hij verbleef bij  ooms en tantes. Als provinciaal, met geen enkele vakopleiding,  kon hij goed gebruik maken van zijn levenservaring. Door zijn afhankelijkheid van anderen heeft hij van jongs af aan geleerd goed te luisteren naar wat er leefde en zelf beslissingen te nemen over zijn leven. Veel heeft hij gehad aan de vriendschappen die hij sloot, zoals bijvoorbeeld in het noviciaat met Ben de Keizer en Wim Straathof. Zijn lijn werd: het gesprek tussen mensen een nieuwe impuls te geven en op gang te houden. Ieder heeft zijn individuele verantwoordelijkheid, maar men is samen verantwoordelijk voor de groep. Daarom moet er geïnformeerd en overlegd worden. Pas dan kan men verantwoordelijkheid delen. Hij stimuleerde de contacten met elkaar, bijvoorbeeld door open huis te organiseren voor mensen uit het hele land om over geloof en kloosterleven te discussiëren.  

Na 17 jaar provinciaal en een tijdje voorzitter van de SPRN (Stichting Priester Religieuzen Nederland) geweest te zijn, werd Rein samen met Jim Remmerswaal na 1991 medewerker van generaal Graus en kwam hij in internationaal vaarwater. Rein ging veel mee op reis; Jim deed het schrijfwerk. Rein zag als basis van de orde een balans tussen contemplatie en activiteiten (onderwijs, missie en parochieel werk) met als kenmerk gastvrijheid en respect. In 1997 werd Rein tot generaal gekozen. Hij heeft die functie waarschijnlijk als laatste Nederlander bekleed. Rein stond bekend om zijn open en internationale mind. Hij kende de orde en stond dichtbij de werkelijkheid. Hij nam zich voor zijn ervaring als provinciaal door te trekken: in dialoog verantwoording nemen voor wat je gekozen hebt. Rein wilde “een bocht maken” in de geschiedenis van de kruisherenorde. Die was teveel georiënteerd geweest op werken. Andere aspecten waren verwaarloosd. Daardoor, en niet zozeer als gevolg van het celibaat, heerste er veel eenzaamheid bij de ordeleden. Er moest weer een grotere onderlinge verbondenheid komen. Kruisheer zijn is een manier van leven, bepaald door traditie en nestgeur. Je moet proberen mens te zijn die zich richt naar de ander. Rein heeft geprobeerd de orde daarop te richten, “ieder naargelang hij nodig heeft” (Augustinus). Hij heeft daarvoor veel inspraak georganiseerd in de verschillende provincies: Brazilië (“heftig, oppervlakkig”), Indonesië (“respect”), Amerika (“grote kinderen”). De wapenspreuk van Rein luidde: Ut vitam habeant in abundantia (de laatste twee woorden zijn later toegevoegd, die zijn secundair, vindt hij). Hij zegt zelf misschien geen sterke generaal te zijn geweest. In 2005 is Rein op verzoek rector geworden van het klooster in Uden. Hij leidt daar nu een meer normaal leven met zijn medebroeders.

 Rein heeft nog veel meer verteld dan hier is opgetekend. Maar hopelijk geven deze aantekeningen een voldoende indruk van het gesprek. Rein staat ons verder nog toe de eventueel aanwezige fotoverzameling van Hüsken en andere documentatie op de zolder van het klooster te inventariseren. 

Oosterhout, 26 april 2006/Jan van den Bosch.     

terug naar publicaties werkgroep