Wordt vervolgd ...

   terug naar publicaties werkgroep   


“Als de leraar binnenkomt, staat men op” (10)

Verslag van de zoektocht van Kees Mettes, Nic van Nuland en janvdbosch@casema.nl (de werkgroep-Mettes) naar het leven van toen op het college in Uden
(aflevering 10, mei 2005)


De lucht trilt en gonst, de Maas siddert. Het is 32 graden. In gedachten zie ik verhitte kruisheren in bezweet habijt met uitpuilende ogen boven de strakke priesterboord vergeefs verkoeling zoeken. “We droegen destijds in de parochie in Rotterdam al lang geen habijt meer”, vertelt Dick Boereboom, die Kees en ik toevallig tegen het lijf lopen als we op 26 mei weer eens in Sint Agatha zijn, “maar gewoon een zwart pak”. “In het begin nog wel met een priesterboordje, later een stropdas en nog later mocht die ook af”. Dick werd in 1960 door rector Salman als godsdienstleraar naar Uden geroepen. Ik herinner me Dick als een moderne jonge priester, een soort Abbé Pierre, die - heel anders dan de andere Heren – midden in het werkelijke leven had gestaan en ons - gespannen aandachtig - vertelde over moderne huwelijksmoraal en periodieke onthouding.      

Kees en ik zijn, zoals onze trouwe lezers weten, bezig met onderzoek naar een artikelenserie over ons internaatsleven op het college in Uden. De eerste drie artikelen zijn te vinden op de website. We zijn nu bezig ons te verdiepen in de culturele vorming op het college: muziekbeoefening, toneel, film. We spitten Klankbord door van begin tot eind. Klankbord begon handgeschreven in 1936 en eindigde abrupt na het schooljaar 1961-1962. Althans er zit van na die tijd niets in het archief. We krijgen koffie van Bert en mogen tegen kostprijs kopieën maken bij Jacques. Bert en Jacques houden we nauwgezet te vriend, want ze zijn de baas over het huis en het geld.  

Bij de inventarisatie van Klankbord kom je ook van allerlei andere dingen tegen. Op 19 december 1940 overleed student Antoon Gillisen. In het In Memoriam door een medestudent wordt hij heldhaftig en voorbeeldig genoemd. Ook lees je dat Antoon, toen hij voelde dat er niets meer aan te doen was, zijn noveenintentie veranderde en bad om vóór kerstmis in de hemel te mogen zijn, hetgeen hem dus werd  vergund. In april 1960 nam Broeder Karel afscheid. Broeder Karel was in 1908 in Veghel geboren en is gedurende 22 jaar op het college werkzaam geweest als ziekenbroeder. Hij had eigenlijk missiebroeder willen worden. Maar Broeder Karel werd kok in het klooster en, toen de toenmalige ziekenbroeder werd overgeplaatst, kreeg hij dat baantje. “Het viel hem aanvankelijk niet mee”, schrijft Jacques Klok uit IIIa, “vooral niet omdat hij nog geen enkele opleiding in deze richting had genoten. Maar een half jaar praktijk in het Sint Johannes de Deo-ziekenhuis in Haarlem was voor hem voldoende om over deze moeilijkheid heen te komen”. Bij zijn afscheid kreeg hij van de studenten een officieboek. Wat dat was?

 In 1960 was de Heer School 40 jaar priester en leraar. Hij is ook prior en subprior geweest. G. Broekx (VI gamma) schreef in Klankbord dat meneer School wat zijn lengte betreft precies beneden de middelmaat zat. “Hij is de kleine uitgave van een groot leraar”. De Heer School was eens het slachtoffer van het moderne verkeer. Bij het nemen van een bocht op de koer verwisselde hij de rem van zijn brommer met het gaspedaal. “Bril kapot, hoofd kapot, alles kapot”, volgens de Heer School zelf. Martien Menken van Ib doet in Klankbord van april 1960 verslag van de driedaagse retraite op 2, 3 en 4 maart 1960. De eerste dag ging over bidden, de tweede over het priesterschap en de Paus. “Jongens”, zo ging meneer Van Berkel verder, “als de Paus een uitspraak doet over ’t geloof, behoren wij en alle christenen deze uitspraak te aanvaarden, want denk er aan, jongens, de Paus is hier op aarde de plaatsvervanger van Jezus Christus”. Uit het verhaal van Martien Menken leer ik ook nog, dat volmaakt berouw ’t berouw is over de zonden dat niet uit vrees en angst voor God voorkomt. De retraite eindigde met een vragenronde. “Is ’t toegestaan”, zo werd onder meer gevraagd, “door middel van de televisie een H. Mis bij te wonen?” ’t Antwoord in het kort luidde: “Als men ziek is wel, anders niet”.

 

In juni 1960 verschenen er in Klankbord twee artikelen over de stelling “Seminarie of vrije gymnasiale opleiding”. Nic van Nuland en ik discussiëren over die stelling al sinds de voorvorige reünie (zie bijvoorbeeld verslag 6 van onze zoektocht). Wij vragen ons nog steeds af of het “vrij college” dat Uden was betekende dat je niet per sé kruisheer hoefde te worden, maar ook mocht overstappen bijvoorbeeld op de Witte Paters of de Benedictijnen of dat je niet eens roeping hoefde te hebben maar er gewoon alleen het gymnasium kon volgen. Het college dus als kleinseminarie óf alleen gymnasiumopleiding. De twee artikelen in Klankbord, het eerste van de rector, het tweede van Jaap Aartman (Va), gaan over de vraag die sinds de erkenning en de toelating van externe leerlingen is opgekomen wat beter is: een seminarie-opleiding of een vrije gymnasiale opleiding. De rector steekt de stok in het midden en wil ook de jongens met maar twee talenten de kans bieden. Jaap adviseert vier jaar gewoon gymnasium en dan twee jaar seminarie.

 

Wat ik hier vertel is “bijvangst” van onze inventarisatie van het culturele leven in Uden destijds. Zelf schrijf ik nu een artikel over de muziekbeoefening. Ik heb Albert Vink gevraagd zijn verhaal nog eens te doen. Op de reünie van 4 juni zal ik hem nog eens opporren. Voor die reünie staat alles klaar. Kees en ik gaan ook iets vertellen over onze belevenissen als werkgroep. Voordat we weer uiteen gaan bekijken we nog wat foto’s en moeten lachen om het brutale smoelwerk van Kees. Hij is nog niks veranderd.   

 Rijen, 28 mei 2005/janvdbosch@casema.nl. 


Laatst gewijzigd: zaterdag 18 april 2009

Reacties: Jan van den Bosch