Wordt vervolgd ...

  terug naar publicaties werkgroep     


“Als de leraar binnenkomt, staat men op” (13) 

Verslag van de zoektocht van Kees Mettes, Nic van Nuland en janvdbosch@casema.nl (de werkgroep-Mettes) naar het leven van toen op het college in Uden (aflevering 13, februari 2006) 

Niek van Leeuwen een schattebout? Zo noemt Catherine Megens hem in het liber amicorum bij zijn afscheid in 1979 van het college van het H. Kruis in Uden. Omdat hij graag “om je een plezier te doen een eens foutje laat zitten”. Ik kreeg dat boekje van Kees te lezen. Huberto Nienhuis vermeldt in hetzelfde “liber” dat Niek van Leeuwen vroeger een “jonge god” werd genoemd. De Lange had kennelijk een bepaalde manier om oprecht vriend te zijn, “zoals God een oprechte vriend is”. Flip Salman schrijft heel openhartig over zijn verhouding met Van Leeuwen in het liber amicorum, nadat hij in augustus 1955 als nieuwe rector was “geparachuteerd”. “Het viel voor mij uit de lucht”, zo bekent Salman, “het overviel me. Ik wist er geen raad mee, nog zo jong en onervaren en weinig deskundig als je je toen voelde. Was er nou geen ander om die stoel te geven?”. En verder: “Later toen ik aan de slag ging kwam ik er achter dat ook Niek er mee worstelde. Hij had de benoeming ervaren als een stukje strategie, dat iets weg had van onrecht en onkunde. Het raakte hem persoonlijk. Zo spontaan hij was stak hij zijn ongenoegen niet onder stoelen of banken, hoewel hij mij spaarde. Ik kon er niets aan veranderen, het leed was geschied. Des te meer heb ik het gewaardeerd dat hij als oudste kapelaan van een nieuwe pastoor er niet de brui aan gaf. De “parochie” was hem te lief. Ook al moest dan de nieuwe af en toe voelen dat hij nog niet het niveau had, de oude rot liet hem niet los, integendeel. Een man, een woord. Niek had zijn jawoord gegeven. Hij werkte in je en gaf je alle ruimte om jezelf te worden”. Nic van Nuland moest denken aan de uitspraak van Van Leeuwen: “De ultieme vorm van liefde is vriendschap”.

 

Kees en ik waren op maandag 30 januari 2006 weer in Uden. Dit keer op bezoek bij Louis Wijnhoven in het kruisherenklooster naast de kapel. “Als leraar wis- en natuurkunde was hij een kalme  en slimme man”, zo typeerde Kees hem al eerder in zijn artikel over onze vroegere docenten. Dat artikel kun je lezen op de website van OSC-OSC bij de werkgroep-Mettes. “Zijn geduldige aard kwam goed van pas, want er waren regelmatig leerlingen die wat moeite hadden met zijn vakgebied, zodat een tweede en soms derde keer uitleggen nodig was (…) Zijn lessen verliepen voor de hele klas meestal in stille concentratie, waarschijnlijk omdat de meesten het maar net konden volgen. Bij wiskunde had hij regelmatig een grote houten passer bij zich met in de ene poot een krijtje geschroefd om cirkels of bogen op bord te trekken. Hij werkte sowieso veel op bord en regelmatig zat zijn zwarte collaar onder wit stof, alsof  er poedersuiker over was gestrooid. Als fervent hockeyer was hij vaak te bewonderen om zijn snelheid en balvastheid. Ook was hij de coördinator en surveillant van het hele hockeygebeuren”. Louis ontvangt ons in de “huiskamer” van het klooster met een tafel, een dressoir en een televisietoestel. Hij vertelt met een voortdurende twinkeling in zijn ogen. Hij windt er geen doekjes om. Later op de middag beklimmen we nog de zolder op zoek naar het oude fotobezit van Hüsken. Daar moet een schat aan beelden over onze collegetijd liggen. Ook krijgen we op zijn kamer nog wat foto’s mee uit de boerderijtijd. De twee kanaries bekijken Kees en mij wantrouwend.

Louis Wijnhoven bij de viering van het 25-jarig jubileum van Appie Vink als docent van het kruisherencollege op 15 mei 1981

 

30 januari 2006 in het kruisherenklooster in Uden

 

Deze keer was ik eerder dan Kees in Uden. In de ijzige wind liep ik een rondje rond het collegebouw. Terwijl ik er vroeger ontelbare malen langs gelopen ben, viel mijn oog nu voor het eerst op de eerste steen uit 1921. Verder stond er een appartement te koop. Ik probeerde me voor te stellen hoe het zou zijn om weer in het college te wonen, maar ik zag mezelf nog niet samen met mijn vrouw achter het gordijntje op mijn chambrette. Het heeft trouwens weinig gescheeld of ik was pater met blote voeten geworden.  Pater Aurelianus heeft me in 1955 nog eens rondgeleid in het nieuwe kleinseminarie van de Capucijnen in mijn toenmalige woonplaats Oosterhout. De wervingsbrochure staat nog in mijn boekenkast. Luister naar deze huiveringwekkende woorden: “Over het algemeen is bij ons katholieke volk gelukkig nog een diep respect en gelovige verering voor het Priesterschap. Men is er te zeer van overtuigd, dat ondanks alle menselijke tekorten Christus juist in zijn Priesters altijd nog weldoende rondgaat onder Zijn volk. De glans van dit priesterlijk ideaal ligt zelfs in ’t oog van velen over de hele voorbereiding en opleiding, die naar dit ideaal voeren. Vandaar dat zij, in eenvoudig geloof en eerbied, aan het Seminarie - waar het kostbare zaad van een priesterroeping in veilige beschutting tot groei kan komen - hun volle vertrouwen en sympathie schenken. Zulke ouders voelen bijna instinctmatig - om het woord van Sint Paulus te gebruiken - dat de schat van een ontluikende roeping in broze vaten geborgen ligt. Zij weten dat deze broosheid van het jonge hart soms tegen zichzelf in bescherming moet worden genomen”. In Vlaanderen fungeerde de Capucijn overigens als “de brave pater die de kleine kindjes brengt”.

Louis vertelt ons over zijn jeugd in Rotterdam in de parochie van de kruisheren en hoe hij zijn broer achterna ging naar Uden. Die broer is later trouwens Capucijn geworden in Chili. Hij kon goed studeren en werd al in de vierde klas geselecteerd voor het staatsexamen. Hij is daar in 1942 als enige voor geslaagd. In die oorlogstijd waren de jongens ondergebracht in het dorp. Louis zelf woonde bij meester van Loon, onderwijzer aan het lager onderwijs. Na zijn priesterwijding in 1948 moest hij gaan studeren met het oog op de erkenning van het college. Na een aanvullend staatsexamen bèta werd het wiskunde aan de Leidse universiteit. Louis woonde die periode in Zoeterwoude en fietste dagelijks in zwart pak op en neer. Tijd voor het café was er niet, maar er was ook geen behoefte aan. Op deze manier was Louis voorbestemd voor het leraarschap in Uden, wat hij altijd met veel plezier heeft gedaan, een hond aan zijn zij. Maar tussen 1960 en 1970 sloeg alles op hol. Het internaat werd kapot geschreven. Met Hüsken en anderen trok Louis naar een boerderij aan de rand van Uden met de laatste twintig interne jongens. Het was het einde van een opvoedingsideaal. Hoe het verder is gegaan op de boerderij is een lang verhaal, dat wij nog wel eens zullen doen. Sinds drie jaar is Louis weer terug in het klooster, dat nu onder het gezag staat van rector Vaanholt. Dat wordt ons volgende slachtoffer. We nemen afscheid van Louis bij iets wat Kees kunst noemt. Ik bots ook nog op kruisheer Henk Scholtens, die met zijn 98 jaar de oudste nog levende oud-student van het college is. Een wenkend perspectief?

De boerderij, waar Henk van Ham
(een van) de laatste leerling was ...

 

Louis met honden;
de boxer logeerde
af en toe bij ons thuis
Thijs

 

Louis met
kees

 

 Rijen, 1 februari 2006/janvdbosch@casema.nl.


Laatst gewijzigd: zaterdag 18 april 2009

Reacties: Jan van den Bosch