“Als de leraar binnenkomt, staat men op” (14)
Verslag van de zoektocht van Kees Mettes, Nic van Nuland en janvdbosch@casema.nl (de werkgroep-Mettes) naar het leven van toen op het college in Uden (aflevering 14, maart 2006)
Vroeger was Uden een mooi, maar achterlijk boerendorp. Dat is nu wel anders. In het tijdschrift “Binnenlands Bestuur” zie ik een wervingsadvertentie van de gemeente Uden. Ik zit een tijdje te piekeren over de vacature “adviseur levenszaken”
(salaris maximaal € 3.196,-). “Openheid typeert Uden”, lees ik. “Een gastvrije gemeente waar ondernemende nieuwkomers welkom zijn. Waar burgers en gemeente elkaar verstaan. En waar de landelijke omgeving harmonieus samengaat met stadse
allures”. Dat is niet eens propaganda, dat is puur bedrog. Nic, Kees en ik konden, toen we op woensdag 15 maart weer eens een dagje in Uden waren, niet eens meer terugvinden waar St. Jozef lag. Je ging daar vroeger vanaf de cour door de
harmonietuin naar toe om te oefenen voor sportdag. Verdwaasd stonden we midden op de rijweg tussen nieuwbouwblokken met appartementen. Niets deed ons nog aan Uden denken. We konden in Emmen zijn of Den Helder. En dat nadat we eerder op de
ochtend met gevaar voor eigen leven aan de wurggreep van de nieuwe infrastructuur rond Uden waren ontkomen. Een vroeg glas wijn in de wat volkse lunchroom “Het Carillon” kon amper helpen. Het verlichtend kruis boven het hertengewei bleef
uit. De laatste keer dat ik het echte Uden heb meegemaakt was op het Kersenfeest in juli 1961 met een zwoele Zwarte Riek op de Markt.
We zijn weer in Uden voor een interviewgesprek, nu met Rein Vaanhold. Natuurlijk melden we ons eerst in de kapel present bij Onze Lieve Vrouw ter Linde. Ook de legende van het Heilig Wonderkruis blijft ons inspireren. En ik had al een bijzonder gevoel overgehouden van mijn rit met Nic naar Uden. Bij Coudewater gingen we van de snelweg af. Nic gaf voorkeur aan een toeristische of beter gezegd nostalgische route Het werd een onvergetelijke tocht. Bijna bij elke bocht in de weg dwong Nic me te stoppen voor een verhaal of een anekdote. Zo kwamen we langs het landgoed De Wamberg, waar hij nog met Joop Schouten heeft gewandeld, als die bij hem logeerde. Aan de andere kant passeerden we het landgoed Engelenstede, vroeger eigendom van de familie Hunink, de bakermat van de Unox rookworst. Nic heeft overal zijn connecties. Even verderop zagen we in het vage zonlicht de boerderij die zijn overgrootvader had gekocht uit de boedel van een vervallen patriciersgeslacht uit Den Bosch en waar drie generaties Van Nuland de kost hebben verdiend. Je kan dat nog zien aan het kale landschap. Ik reikte Nic mijn zakdoek nadat hij de anecdote had verteld van de boer die “Zo vroeg al traktatie” had geroepen tegen hem en zijn moeder - met de fiets onderweg van Vinkel naar Erp - op het moment dat zij hem limonade inschonk en een appel aanreikte. We kwamen voorbij een kapel, thans woonhuis, waar vanuit vroeger de Norbertijnen uit Heeswijk de inwoners van Vinkel hebben gekerstend. Intussen vertelde Nic nog eens het verhaal hoe hij dan wel in Uden terecht was gekomen. In de jaren vijftig, toen de schoolkeuze speelde, werd er door allerlei kloosterorden volop geronseld op het platteland. Nic was “gehunt” door de “Rooi Pannen” uit Tilburg, maar zijn moeder vertrouwde het niet erg en belde met de toenmalige prior Brouwers uit Uden, met wie zij nog op de lagere school in Erp had gezeten. Die praatte Nic het college in Uden binnen, want daar was je vrij in je keuze. En zo is het met Nic gegaan: geen Norbertijn, geen Lazarist en uiteindelijk zelfs geen Kruisheer, al zou hij wel een hele goeie zijn geweest. We kwamen ook voorbij Vorstenbosch, kweekvijver van de kruisherenorde: Mari Rooijakkers (vorig jaar overleden in Indonesië), Jan Rooijakkers, provinciaal econoom, en vele anderen. We zagen ook de boerderij van Mari en Jo van Hoek. Nic wist nog precies hoe bedreven Francien, de zus van Jo, destijds was in het seksen van kuikens. Daarna moesten de Bedafse Bergen komen waar de roots liggen van het geslacht Timmers, de moederskant van Nic, maar daarmee hebben ze blijkbaar de nieuwe snelweg aangelegd.
Over de kruisheren is veel meer geschreven dan je denkt. Kijk maar eens in de bibliografie die sinds kort op deze website staat. En hoe meer je over de kruisheren leest, hoe leuker het wordt. Op Marktplaats.nl vond ik een tijdje geleden Francino’s standaardwerkje “Geschiedenis van de orde der kruisheren”. Na enig onderhandelen heb ik het voor € 5,- gekocht. Het boekje is van 1946. Het laatste hoofdstuk is getiteld “Hernieuwde bloei”. “Moge de nieuwe lente die de orde thans beleeft uitbloeien tot een rijke zomer”, zijn de slotwoorden van Francino, waarna hij nog luidkeels “In Cruce Vita” jubelt. Ook in de universiteitsbibliotheek in Tilburg pluk ik het ene kruisherenboek na het andere uit de schappen. Biografieën bijvoorbeeld van de hoogwaardige heren Van Wijmelenberg, Smits, Manders en Hollman en prior van Mil, en een dissertatie over pater Daens, de eerste kruisherenmissionaris in Amerika. Voor Jan Berns, die in ons team zit dat aan het project “Adieu, adieu o Uden’ werkt heb ik het boekje “Kruisheren in Uden” klaarliggen dat in 1979 is uitgegeven bij gelegenheid van de nieuwbouw van het Kruisheren Kollege te Uden. In het boekje is een aantal artikelen herdrukt dat Francino in 1930 in “Kruistriomf” heeft gepubliceerd. Het verhaal van Francino begint in 1309 als in Den Bosch enkele jonge mannen besluiten een meer godvruchtig leven te gaan leiden tot de eerste steen van het college in Uden in 1924, “waar 250 jongens zich met ijver en inspannende studie voorbereiden tot het H. Priesterschap”. “Deftige devotie” heette de expositie in het museum voor religieuze kunst in Uden in 2003. De catalogus is een wonderlijk platenboek en is boeiender dan “Idols”. Ik zie bijvooorbeeld prior Henricus Bruijns met het Wonderkruis. Ook lees ik over de kruisheer Johannes van Deventer die dertig jaar aan een Graduale heeft gewerkt. In 1529 was dat klaar. Hij signeerde dit rijk verluchte manuscript door zichzelf af te beelden in de verluchte initiaal bij het begin van de vigilie van het feest van Maria Tenhemelopneming. Johannes knielt aan de voeten van Maria en ontvangt een rozenkrans uit de handen van het Christuskind. (Dit Graduale is op CD/DVD gezet (Thijs))
We hadden die 15e maart dus een interviewgesprek met Rein Vaanhold, nu rector van het klooster in Uden. Zijn roem was hem al vooruit gegaan, want ik was hem al tegengekomen in de showbizz-kolommen van De Telegraaf. Een dag
vol klasse en stijl, zo schrijft de krant, toen het kruisherenhotel in Maastricht officieel werd geopend. “Het doet me ontzettend veel deugd hoe u met respect bent omgegaan met ons verleden”, verklaarde Vaanhold op gedragen toon tegenover
tout Maastricht. Vaanhold ontving ons heel gastvrij in zijn mooie werkkamer. We mochten meteen ook Rein zeggen. Dat deed Rein overigens herinneren aan de brief die hij van de oude Van der Lans ontving toen hij in 1974 provinciaal was
geworden. “Of hij nog Rein mocht blijven zeggen”, had Van der Lans gevraagd. Bijna drie uur lang vertelt Rein over zijn carrière in de orde van de kruisheren. Hoe het begon toen hij als jongen alleen in 1950 uit Bandung kwam en zich
zelfstandig door het leven sloeg. In 1957 hoorde hij bij de eerste studenten die na de erkenning officieel eindexamen aan het college deden. Op het college ging hij al voor als prefect. Hoe hij leraar godsdienst werd aan het
Constantijncollege in Amersfoort en ook moderator, verbindingsman tussen alle groeperingen op die school. Intussen woedde de discussie over de toekomst van de orde en zat Rein in menige commissie. Hij rekende zich toen tot de categorie open
progressieve kruisheren. In 1974 werd hij tot provinciaal gekozen. Er was namelijk een bruggenbouwer nodig, zei Flip Salman hem. Hij koos er voor goed te luisteren en het gesprek tussen mensen een impuls te geven. Na 17 jaar provincialaat
werd Rein internationaal medewerker van generaal Graus, verkaste hij naar Rome en ging veel mee op reis. Met zijn open en internationale mind werd hij in 1997 tot generaal gekozen. Zijn streven werd “een bocht te maken in de geschiedenis
van de orde”. Die was in zijn ogen te veel geörienteerd geweest op activiteiten, op werken, terwijl andere aspecten waren verwaarloosd. Kruisheer zijn is volgens Rein een manier van leven, proberen een mens te zijn die zicht richt naar de
ander. “Ik ben geen sterke leider geweest”, zegt Vaanhold als hij ons de hand schudt. “Of juist wel”, denk ik. Aan zijn devies “Ut vitam habeant in abundantia’’ kan het niet gelegen hebben.
Rijen, 19 maart 2006 (St. Jozef)/janvdbosch@casema.nl.
Laatst gewijzigd: zaterdag 18 april 2009 |
Reacties: Jan van den Bosch |