“Als de leraar binnenkomt, staat men op” (33)
Feuilleton over de zoektocht van Kees Mettes, Nic van Nuland en Jan van den Bosch (de werkgroep-Mettes) naar het leven van toen op het college van het H. Kruis in Uden (aflevering 33, februari 2008)
Zelf vind ik me een bedeesd jongetje, maar misschien is juist het tegenovergestelde het geval als ik me realiseer hoezeer ik me, bijvoorbeeld in dit feuilleton, op de voorgrond dring. Ik word tot deze bespiegeling over mezelf verleid door het lezen in De kruisheren en hun nalatenschap, een bundeling van artikelen uit het Bulletin, in 1997 bijeengebracht door L.G.A. van Noort o.s.c. bij gelegenheid van het veertigjarige bestaan van de provincie van de kruisheren in Nederland.
“In het Roomse universum”, zo schrijft kruisheer Jan Donkers, die we kennen als neef van onze voorzitter Nic van Nuland, maar vooral ook als de Bulletincolumnist Alexandrinus, in zijn causerie in 1993 bij gelegenheid van de tentoonstelling over 250 jaar Latijnse School in Uden, “zijn de kruisheren een heel merkwaardig volkje. Een taai gewas dat niet hoog groeit, maar dat diepe wortels heeft en daarom moeilijk uit te roeien is … Een orde zonder stichter - aan wie je allerlei verheven idealen had kunnen ophangen -, zonder grote spirituele persoonlijkheden en zelfs zonder één heilige. Een dergelijke orde is van binnenuit zo gestructureerd dat men zich het best voelt in het gezelschap van eenvoudigen.” Het “ama nesciri en pro nihilo reputari” (hou er van een beetje onbekend te blijven en werk niet teveel aan je reputatie), een leus van de Moderne Devotie uit de veertiende eeuw, stond de kruisheren op het lijf geschreven, aldus Jan Donkers.
Nou, daar kan ik nog een puntje aan zuigen, zie ik in. Bij de kruisheren is het volgens mij altijd meer “labora en ora” geweest dan andersom en dan alleen voor zover er voor dat “ora” nog wat puf was. Een gekke orde, de enige die ooit - 800 jaar geleden, in 1211, wat we in 2010 gaan vieren - op Nederlandse bodem is opgericht, maar wel een waar ik me nu al mij leven lang familie van voel.
Het is geen toeval dat Nic van Nuland zo vroeg in deze aflevering al ter sprake komt. Hij is sinds vorig jaar voorzitter van onze oud-studentenvereniging OSCOSC als opvolger van de roemruchte Hugo Prein. Ik ga Nic deze keer in het zonnetje zetten. Tot het moment dat Hugo ook het voorzittersschildje heeft teruggegeven moet Nic het overigens - zoals op onze algemene reünie van 15 september 2007 in Uden het geval was - zonder onderscheidingsteken doen. Daarom zijn er in het bestuur al stemmen opgegaan om Nic een steek aan te bieden naar het voorbeeld van de grijze generaal Uhrich, de onverschrokken verdediger van Straatsburg in 1870, waardoor zijn persoonlijkheid en gulle lach nog meer tot uitdrukking zouden komen.
Net als bij mij werd ook bij Nic al op de lagere school “roeping” vermoed. Ik zat in Oosterhout bij de broeders op school, kon goed leren, had een heeroom die kruisheer was, was zangertje bij het parochiële knapenkoor en tenslotte ook nog misdienaar. Ik bevond me al vroeg dichter bij de hemel dan gewone gelovigen. Voor Nic was al op de lagere school slechts het hoogst haalbare goed: de pastoorsbonnet. We waren toen nog goedgelovige jongetjes, toonbeelden van Roomse onschuld.
Over dat geloof gesproken: “Wij leven in een tijdperk van stofvergoding. Zij die zich de apostelen der verlichting en beschaving noemen en wier waanwijsheid maar al te veel invloed heeft op het maatschappelijk leven, leeren dat de mensch kan wat hij wil, dat hij alles door zichzelven vermag.” Zo begint een artikel over “Het geloof” in de Katholieke Illustratie van 1870. “Hij, de heer en meester der schepping, beschikt vrij over de natuurkrachten; er is geen macht die hem daarin kan weerstreven. Erkennen zij ook al een Opperwezen of Opperbouwmeester, Zijne onmiddellijke tusschenkomst, in alles wat tot de schepping betrekking heeft loochenen zij. Wat men geluk of ongeluk noemt is het gevolg van meerdere of mindere kennis, ervaring en berekening, hetgeen daarbuiten ligt heet noodlot of toeval.”
De oorlog die Europa in haar grondvesten schokte was evenwel geen toeval, zo schrijft de KI in datzelfde jaar 1870, “voorzeker neen, het was God, die beschikt waar de mens wikt; het was de Voorzienigheid die de aardse wetenschap deed falen, die de valsche profeten logenstrafte, die de maatschappij kastijdde door het stof dat zij zolang heeft vergood”. Ik vraag me in gemoede af wie de beste gelovige kan worden genoemd, de bombastische van 1870, de naieve van onze jaren vijftig of de ongelovige van 2008. Of is geloven louter een kwestie van taal geworden, zoals ik in aflevering 15 reeds schreef toen mijn oog was gevallen op het straatnaambordje “Lieve vrouwenplein”.
Hoe dan ook, prior Brouwers haalde de moeder van Nic van Nuland over hem naar Uden te laten gaan, aangezien het daar een “vrij” college was waar je pas later een keuze hoefde te maken. We hebben al in verschillende afleveringen van dit feuilleton gediscussieerd over de betekenis van dat “vrij” college. We zijn daarbij tot de conclusie gekomen, anders dan Nic en zijn moeder op gezag van prior Brouwers hebben verondersteld, dat het college wel degelijk alleen maar opleidde tot het H. Priesterschap. Het “vrije” bestond er in dat je aan het eind kon kiezen tot welke orde of congregatie je wenste toe te treden. In aflevering 22 heb ik al verteld dat over de periode 1886-1936 1.588 studenten het college hebben verlaten. Van deze studenten keerden er 817 naar de wereld terug. Van de 771 andere studenten traden er 21 in bij broedercongregaties. De overige 750 hebben hun hogere studies afgemaakt of waren daar nog mee bezig. Van hen werden er 127 wereldheer. De grote meerderheid evenwel trad in bij in totaal 31 orden en congregaties. Natuurlijk vooral bij de kruisheren zelf: 247 in getal. Maar bijvoorbeeld ook de Jezuďeten scoorden hoog met 58 jongens. Op de 32e en laatste plaats staat de student die naar de Camelianen is gegaan. In onze tijd, de jaren vijftig, was dat allemaal anders geworden. De hele Rhetorica werd toen kruisheer. In de jaren zestig stortte dat als een kaartenhuis ineen; niemand werd toen nog wat.
Nic van Nuland doorliep het college probleemloos en succesvol en eindigde zoals van hem verwacht mocht worden als prefect. Hij wist toen ook al wat hij wilde: sociologie studeren aan de Katholieke Hogeschool in Tilburg. Ook daar viel hij ras omhoog als lid van het dispuut “Fenwick” en als bestuurslid van het Brabants Studentengilde (“Het BSG stemt tevree”)..
Rond Nic van Nuland bewegen zich altijd hoogwaardigheidsbekleders: professoren, bisschoppen, generaals. Op de linkerfoto luistert Nic als bestuurslid van het Brabants Studentengilde aandachtig naar bisschop Bekkers van Den Bosch. Op de foto in het midden staat Nic als bestuurslid van de Stichting Sint Aegten naast bisschop Hurkmans van Den Bosch met een gezicht dat boekdelen spreekt. Op de foto rechts, nog in de tijd van de sigaren, bevindt Nic zich in het klaarblijkelijk aangename gezelschap van zijn neef, de kruisheer Jan Donkers en een persoon die later ook beroemd is geworden. Weten mijn lezers wie dat is? Goede inzendingen worden beloond met een kruisherenattentie. Tip: herlees de afleveringen 12 en 31 van dit feuilleton. Wie trouwens door mij ook eens in het zonnetje gezet wil worden: neem daarvoor gerust contact op. Op de foto’s hieronder zie je Nic als bestuurder, als tegenstander van tafeltennistopper Nico van Slobbe en op een buitenlandse snoepreis. Geen habijt, dan maar een kilt, moet hij gedacht hebben.
“Mijn herinneringen aan Bekkers, tja, moeilijk te omschrijven, omdat je zijn charisma, bezieling, betrokkenheid, empathie en medemenselijkheid moet hebben meegemaakt en ervaren om de juiste accenten te kunnen benoemen.” Ik vroeg Nic mij iets te vertellen over zijn contact met Bekkers. “Mijn eerste ervaringen met hem heb ik gehad in het kader van de Pax Christi voettocht, waar ik als vers gediplomeerde aan heb meegedaan na het eindexamen in Uden in 1962. De start van die voettocht vond plaats in een plenaire bijeenkomst waar Bekkers de groep jeugdigen, bezield van idealen, toesprak, alvorens de massa in groepen werd opgedeeld die vervolgens gedurende tweeëneenhalve dag door het Brabantse land trokken en met elkaar over hun idealen communiceerden.”
Nic is in Uden niet helemaal onthecht geraakt: “Natuurlijk speelden hier ook andere aspecten mee, zoals de samenstelling uit jongens en meisjes. Zo herinner ik me nu nog een meisje Van Gelooven uit Tilburg en een verdomd aardige Tukkerse, waarvan ik de naam niet meer weet. Verder zal ik nooit meer het laatste overnachtingadres vergeten, namelijk bij Mr. Hein Bergé in Den Bosch, die als het brein achter het herstel van deze stad in oorspronkelijke staat kan worden gezien. Het slot van de tocht was op zondagmorgen met een dienst in de St. Jan, voorgegaan door Mgr. Bekkers. Vervolgens heb ik hem persoonlijk leren kennen toen wij hem benaderden voor de raad van advies van het Brabants Studenten Gilde. In die raad zaten nog andere Brabantse prominenten, onder wie Frans Josef van Tiel, toenmalig voorzitter van de Tweede Kamer. Helaas is Bekkers na een eenmalig optreden bij het gilde overleden; zijn uitvaart in de St. Jan was een buitengewoon indrukwekkende gebeurtenis!”
Rein Vaanhold, rector van het kruisherenklooster, is een gezien man in Uden. De kapel wordt overstroomd door vroegere parochianen van de St. Petrus. Rein is er op uit de kruisheren zolang het nog kan te promoten. Op 22 januari jongstleden heeft hij bijvoorbeeld op verzoek van de Udense Heemkundekring een lezing gehouden over de band tussen Udenaren en de kruisheren. “We leefden samen in een gemeenschap en werden overal bij betrokken. Daarom ook hebben wij de vriendelijkheid van de Udenaren overgenomen. Over de hele wereld vallen de kruisheren op om hun gemakkelijke manier van omgaan met mensen. Dat hebben we van de Udenaren geleerd. De Norbertijnen in Heeswijk hebben dat bijvoorbeeld ook. Dat is het voordeel van een klooster in een kleine agrarische gemeenschap.”
Rein verder: “De Udense Kruisheren geloven in de toekomst. Met nog maar zestien bewoners en een gemiddelde leeftijd van 85 jaar lijkt de orde op te gaan houden. Maar ook al ben je hoogbejaard, je kunt blijven hopen op iets nieuws en erover nadenken. Wij werken nu aan de opzet voor een centrum voor spiritualiteit.” Rein openhartig: ,,Ik ben kruisheer tot en met mijn hart en ziel. Maar wij hebben óók de Udenaren in ons hart gesloten. En de Udenaren ons, zo hebben wij dat altijd gevoeld.”
Afgelopen maand was ik met mijn vrouw in Uden. Natuurlijk belden we eerst bij het klooster aan waar we broederlijk werden ontvangen door Rein Vaanhold. “Ik heb altijd tegen jou opgezien”, liet ik me ontvallen, waarop Rein opmerkte dat die mededeling wel in de voltooid verleden tijd was gesteld. Terwijl mijn vrouw vervolgens het Udense winkelcentrum (nou ja) bekeek, ging ik op de Nieuwe Markt even op bezoek bij Gerrit en Joke van Stiphout. Gerrit (foto rechts) is, zoals ik al schreef in aflevering 30, afkomstig uit Veghel en zat van 1946 tot 1953 op het college in Uden. In 1959 is hij door Mgr. Bekkers tot priester gewijd. In 1972 heeft hij de orde verlaten en heeft hij zijn werkleven dienstbaar gemaakt aan de sociale werkvoorziening in Leiden. Gerrit is een neef van broeder Karel. Van het leven van broeder Karel heeft Gerrit een prachtig plakboek gemaakt met alle gegevens en foto’s die hij na de dood van zijn oom nog heeft kunnen vinden.
Gerrit is een beetje aan het opruimen en zodoende kreeg ik een hoeveelheid documenten mee. Bijvoorbeeld deel 3 uit de serie Udense geschriften. Dat gaat over het dagboek van de kruisheer Herman Linnebank, bewerkt door kruisheer Toon van den Elsen, onze vroegere leraar Engels. Het dagboek loopt van 1900-1920. In het najaar van 1918 woedde ook in Uden de Spaanse griep. “Van de 106 studenten bleven er maar ‘n 20 op de been. Eén student, Rooijmans uit Helmond, is er aan gestorven.” Binnen een jaar maakte dat agressieve virus wereldwijd twintig tot veertig miljoen slachtoffers. In 1957 maakten wij op het college ook zo’n pandemie mee. Slachtoffer werd toen Martin Kuypers, student van de syntaxis.
Een ander boekje dat ik van Gerrit kreeg gaat over Kruisspiritualiteit in de geschiedenis van de Orde van het H. Kruis van de hand van G.Q. Reijners o.s.c. “In de kruisspiritualiteit zullen er altijd twee aspecten blijven, die - hoe paradoxaal ook - toch met elkaar een eenheid vormen. Van de ene kant het kruis als martelwerktuig waaraan Jezus gestorven is; het kruis dat ons uitnodigt tot mede-lijden, tot wederliefde, tot navolging. Van de andere kant datzelfde kruis als symbool van verlossing, als teken van overwinning op duivel, zonde en dood.”
Nog een boek van Gerrit, het dramatische Opkomst en neergang van de Nederlandse provincie van de kruisheren. Twintig jaar op zoek naar religieuze identiteit (1957-1977) door L.G.A. van Noort o.s.c. “En toch blijft er tussen de leden die grote verbondenheid”, staat er hoopvol en misschien wel tegen beter weten in te lezen in de epiloog. “Deze wordt ons niet opgedrongen van buitenaf, zij wordt van binnen uit de orde en uit onszelf bepaald en zij wordt gekarakteriseerd door de blijmoedigheid die wij als een van de kostelijkste deugden beschouwen. Dit zal zich niet gemakkelijk laten verdringen. Net zo min als het kloosterkleed dat de orde nu al eeuwen lang draagt …”
Bepaald vrolijker kost is de reclame van de Udense bakkers voor de Kruisheer. “Sinds 1638 zijn de kruisheren de krenten in de mik van Uden en omgeving”. Een Kruisheer is gemaakt van luxe krentenbrooddeeg met amandel, hazelnoot, sukade, kandij, ananas en echte boter. Je moet een Kruisheer wel koel bewaren.
Oosterhout, 29 februari 2008/Jan van den Bosch.
Laatst gewijzigd: woensdag 05 maart 2008 |
Reacties: Jan van den Bosch |