“Als de leraar binnenkomt, staat men op” (34)
Feuilleton over de zoektocht van Kees Mettes, Nic van Nuland en Jan van den Bosch (de werkgroep-Mettes) naar het leven van toen op het college van het H. Kruis in Uden (aflevering 34, maart 2008)
Ik was ook
een beetje jaloers op de kwaliteit van dat reünistenblad. Ook een eigen blad
hebben wij niet meer sinds Udense Klanken
in 1969 is opgeheven. Bij mijn vroegere buurman in Rijen, met wie ik
wekelijks muziek maak, lag plotseling nogal achteloos het glossy magazine ‘Socialiter’
in mijn blikveld, dat een uitgave bleek te zijn van de vereniging van
oud-leerlingen van het gymnasium Haganum in Den Haag. De artikelen zijn
veelzijdig: van een In Memoriam van Stefan Felsenthal via Daan Bossevain die
over zijn uitzending naar Uruzgan vertelt tot aan oudjes als wij die
herinneringen ophalen aan toen. Ook op Haganum was vroeger preutsheid troef.
Voor ‘nudus’ stond de vertaling ‘licht gekleed’. Op 15 maart was op Haganum een
grote reünie vanwege het honderdjarig bestaan van het gymnasium.
Het viel me
op dat je als lid van de vereniging van oud-leerlingen daar slechts € 15
contributie per jaar betaalt. Ons bestuur heeft de contributie voor het
lidmaatschap van OSCOSC voor 2008 nou net verhoogd tot € 20 per jaar. Dat komt
vooral omdat wij ‘weeskinderen’ zijn en bijvoorbeeld zelf moeten opdraaien voor
de kosten van onze website, die nog hoger zouden zijn als Thijs Kappen niet zo’n
groot hart had. Ik zie ook dat je in Den Haag voor € 150 lid voor het leven kan
worden. Idee. Als bij ons alle (40 betalende) leden voor het leven betalen komt
er ineens niet minder dan € 6.000 binnen. Bij een contributie van € 20 is de
jaarlijkse opbrengst € 800. Het break
even point ligt dus over zeven-en-een-half jaar. Wat is wijsheid? Het
bestuur doet er goed aan onze actuaris eens op dit vraagstuk los te laten.
Ook al
hebben we zelf niet een eigen blad, gelukkig kan ik me nog wel wentelen in het
verleden, nu ik van Gerrit van Stiphout de volledige uitgave van
Udense Klanken heb meegekregen, 122
nummers, van juli 1938 tot augustus
Nog een
greep uit Udense Klanken, nu uit
nummer 62 van mei 1955. Het gaat over biljarten. ‘Op 9 maart 1955 werd er op het
college een biljarttoernooi georganiseerd. R.D. Villevoye, die tegenwoordig voor
het biljarten en al wat daarbij hoort zorgt, vond het wel eens leuk om ons een
paar goede biljarters te laten zien spelen. Hiervoor werden de vader van een
onzer studenten, de heer Van Tienen, uitgenodigd en verder niemand meer of
minder dan de oud-student P. van Bracht. De biljarttafel werd verplaatst en er
rond om heen kwam een ‘tribune’, waarop ruim 200 toeschouwers een plaats konden
vinden. Meneer Villevoye deelde ons in de inleiding mee, dat de heer Van Tienen
libre zou spelen en Piet van Bracht cadre. Op verzoek van meneer Brouwers werd
ons het verschil tussen beide speelsoorten uitgelegd met daar achteraan
vanzelfsprekend de vraag: ‘Allemaal begrepen, of iemand er nog niet van?’ Doodse
stilte, zoals te doen gebruikelijk, waarvan P. van Bracht gebruik maakte om het
nog eens dunnetjes over te doen, maar dan op de hem eigen manier. De heer Van
Bracht mocht beginnen en onder het wakend oog van meneer Villevoye kwam hij in
zijn eerste beurt al tot 42. Iets geweldigs vonden wij, maar de heer Van Tienen
dacht er anders over en ging in zijn eerste beurt al tot 103. Was van Bracht
moreel al een verslagen man? Kun je net denken! Laat ik U het verloop van de
verdere strijd besparen en alleen vermelden dat van Bracht in een moeilijker
speelsoort wist te zegevieren met 300 om 271. Een van de beste biljarters onder
de studenten, Wim Potveer, zou het nu ook eens proberen. Ofschoon we allen stil
moesten zijn, verwekte de scheidsrechter toch de nodige hilariteit, toen hij
zei: ‘Drie noteren voor de heer Potveer’. Het klinkt ook zo raar als je nooit
iets anders hoort als ‘Potje’. Na het lof maakte de heer Van Tienen
flauwekulstoten voor ons. Op, onder en naast het biljart, op een stoel, het ging
allemaal. Ook ging het op en in een hoed, met of zonder pietjes, ik weet het
niet: hij alleen weet het. Wij mochten het ook proberen. Niet allemaal tegelijk
natuurlijk, dus deed meneer Brouwers het maar. Hij wedde met potten bier alsof
het slechts pompwater was. Natuurlijk zonder succes, want wat kun je van hem
anders verwachten dan dat hij meer flauwekul maakt als ballen?’ Je kunt de
jongeheer Van Tienen ook zien op de foto’s die we van Harrie van Rijbroek
onlangs kregen en op de website hebben gezet.
Over roeping
gesproken, laat ik eens een keer even helemaal teruggaan naar het interbellum,
toen het Rijke Roomsche Leven zijn hoogtepunt beleefde. Over priester worden
stonden toen zelfs de kinderboekjes vol. Ik geef een voorbeeld uit
Ik lees al, een boekje uit 1933,
uitgegeven door de Drukkerij van het R.K. Jongensweeshuis in Tilburg. ‘Naar de
preek’, heet het hoofdstukje. ‘Frits moet pa-ter worden, maar daar voor moet hij
eerst groot zijn. Nu is hij een klein pa-tertje. Daar heeft Sin-ter-klaas voor
ge-zorgd. Hij reed voor hem een toog en een bon-net-je. Ook reed hij een groot
kruis. Dat moet het pa-ter-tje op zijn borst hangen. La-ter moet Frits pre-ken
voor de gro-te men-sen. Hij be-gint het al goed te le-ren. ’s A-vonds mogen de
kin-de-ren spe-len in de gro-te ka-mer. Dan doet Frits zijn toog-je aan. Hij zet
de bon-net op en hangt het kruis om zijn hals. Daar-na be-gint de preek. Ka-rel,
Hel-ma en Griet-je moe-ten luis-te-ren. Luis-ter eens, hoe het pa-ter-tje
preekt. Bes-te kin-de-ren, jul-lie moeten braaf zijn, hoor! Jul-lie moet ’s
mor-gens en ’s a-vonds goed bid-den. Je mag nooit de drie wees-ge-groet-jes
ver-ge-ten. Je moogt geen zon-de doen, an-ders moet je naar het va-ge-vuur. Als
het pa-ter-tje niets meer weet, zegt hij: A-men. Dan springt hij van de
preek-stoel en de preek is uit.’
En wat te
denken van de volgende tendentieuze schets in
Onze Courant, geïllustreerd weekblad
voor de katholieke jeugd, van 26 november 1932. ‘’n Jongen wilde priester
worden. Z’n biechtvader had hem gezegd: O.L.H wil je als zijn priester hebben,
jongen! Dus kies dat; ga studeeren aan ’n seminarie of andere school voor
priesters. De jongen zag dat dit hem gelukkig zou maken … maar op ’n keer liep
hij met een van z’n vrienden naar school en vertelde hem, dat hij priester wilde
worden. Onzin! riep deze. Heel je leven in zo’n toog loopen, nooit meer kunnen
dansen, niets meer mogen! Doe toch zoo dom niet! Jij moet dokter worden; daar
heb je veel meer aanleg voor. Je zult ’n knappe dokter worden. En ofschoon hij
wist dat O.L.H. dit niet wilde, deed hij ’t toch. Hij kwam aan de Universiteit,
de school waar je voor dokter kunt studeeren en … voerde niets uit. Hij luierde,
ging uit, dronk, deed zonde en … voelde zich diep ongelukkig. Toen wilde hij
priester worden. Te laat. Door ’n ziekte, die hij opdeed ’s nachts toen hij uit
een kroeg kwam, was alle studie onmogelijk. Naar ’n ziekenhuis werd hij gebracht
en stierf daar, na vlak voor z’n dood gebiecht te hebben. Misschien kwam hij nog
net in den hemel! Maar van z’n leven was veel mislukt. Hij had hooger moeten
komen!’
In 1916
verscheen voor seminaristen het handboek ‘Wellevendheid’ van de hand van de
Bossche bisschop A.F. Diepen (1860-1943). Een van de regels luidde dat men, als
men tot de fatsoenlijke lieden gerekend wilde worden, diende te vermijden: a.
ieder geluid, door den neus veroorzaakt; b. het zacht brommen of neuriën op
straat of in een gezelschap; c. het zingen in het openbaar, tenzij in een
geregeld koor; d. het luidop of uit alle macht schreeuwen of lachen. Het
glimlachen ga steeds vergezeld van het even opschitteren van den blik; het moet
echter bescheiden zijn. Ook het fluiten moet vermeden worden. Het geschiede noch
op straat, noch in een spoorwegcoupé, noch te huis, zelfs niet dan, als men daar
alleen is en veel minder nog in gezelschap van anderen. Het fluiten moge passen
aan een stalknecht, uit beschaafde kringen moet het bepaald geweerd worden.’ Ter
afsluiting van deze alinea over een reeds lang voltooid verleden nog een rebus
uit De Engelbewaarder. Onder de goede
oplossers worden drie H. Hartbeelden verloot.
Als broeder
Jan in St. Agatha de deur voor je open doet, kijkt hij je altijd wat monsterend
aan. Op slag overkomt je dan een groot gevoel voor gehoorzaamheid, armoede en
kuisheid, vooraleer je in gepaste stilte de spiegelglad geboende gangen van het
klooster betreedt. We weten intussen dat we van harte welkom zijn en anders
wordt dat wel bewezen door de gastvrije koffie en de heerlijke tomatensoep. De
kwaliteit van die soep is van dezelfde onbesproken hoogte als de bescheidenheid
van broeder Jan. We waren op 11 maart met de werkgroep-Berns weer een dagje daar
voor de bespreking van ons project Adieu,
adieu o Uden en voor archiefonderzoek. In 2010 moet ons boek verschijnen.
Dat betekent dat we er in 2009 de laatste hand aan moeten leggen en dat de tekst
van het boek in 2008, dit jaar dus, klaar moet zijn. We zijn gelukkig al heel
ver. De grootste en moeilijkste onderwerpen, zoals de analyse van de kwaliteit
van onze opleiding, zijn in concept klaar. We hebben nog wel veel deelthema’s
uit te werken, zoals over recreatie en sporten, over de speciale feestdagen,
over kuisheid en vriendschap en over godsdienstlessen en andere vrome dingen.
Gelukkig zijn ook andere jongens van toen mee aan de slag, zoals Nic van Nuland,
Thijs Kappen, Henk van Stijn en Ruud Hehenkamp. Op de website is een schema te
zien van de indeling van ons boek. We vertellen daar ook steeds over de
status nascendi libri.
Het is
geweldig om aan het project Adieu, adieu
o Uden mee te werken. We zijn daardoor kind aan huis geworden in Uden en St.
Agatha en de beste maatjes met rector Rein Vaanhold en prior en provinciaal Huub
Wagemans. We mogen overal in snuffelen en weten daardoor langzamerhand meer van
de kruisheren dan zij nog van zichzelf. De energieboost
die wij aan het project ontlenen is gigantisch. Zo snoeiden Jan Berns en Kees
Mettes na een doodvermoeiende werkdag bij ons vertrek uit St. Agatha in de
kloostertuin nog doodleuk een fraaie en gezichtsbepalende conifeer
in no time om
tot een modern soort kruisherenkruis. Het lijkt wel of ze helemaal los van
God zijn. Misschien zijn ze wel fan
van Klaas Hendrikse, de atheïstische predikant uit Zeeland, die gelooft in een
God die niet bestaat.
Jan Berns is
wel een fenomeen. Dat blijkt alleen al uit zijn loopbaan. Johannes Bernardus
Berns werd geboren te Pannerden op 24 juni 1937. Na de lagere school bezocht hij
één jaar de MULO te Zevenaar (in plaats van de voorbereidende klas). In
september 1951 ging hij naar het college van het H. Kruis te Uden, waar hij in
1957 eindexamen gymnasium deed (zijn klas was de eerste eindexamenklas na de
erkenning). In datzelfde jaar ging hij naar het noviciaat van de kruisheren te
Neeritter, in 1958 gevolgd door het Filosoficum te Zoeterwoude. Halverwege het
studiejaar 1959-1960 begon hij zijn studie Nederlandse taal- en letterkunde aan
de KU te Nijmegen. Op 29 oktober 1969 deed hij doctoraalexamen (cum laude). Per
1 november van dat jaar trad hij in dienst bij de Afdeling Dialectologie van het
Instituut voor Dialectologie, Volkskunde en Naamkunde van de Koninklijke
Nederlandse Akademie van Wetenschappen (thans Meertens Instituut). Hij was er
afdelingshoofd Dialectologie, later tevens Naamkunde en waarnemend Directeur. In
1999 maakte hij (tegen zijn zin) gebruik van de VUT-regeling en verliet het
Instituut. Hij maakte deel uit van de redactie van Taal en Tongval,
tijdschrift voor dialectologie. Hij is lid van en actief betrokken bij het
Veterinair Historisch Genootschap en maakt deel uit van de redactie van ARGOS,
het orgaan van het genootschap.
Jan Berns
heeft een geweldig brede scoop, een
daverende kennis van zaken, een stalen geheugen en hij kan het nog uitermate
onderhoudend brengen ook. In het belang van onze lezers ga ik proberen Jan aan
het schrijven van anekdotes te brengen. Een voorproefje hier. Jan vertelde me
bijvoorbeeld over het bezoek van kruisheer mgr. P.M. Arnzt, vicarus apostolicus
van Bandung in 1953 van 14 tot 16 oktober aan het college, waar hij van 1946 tot
1950 rector was geweest. ‘Groots was de ontvangst. Op de avond van 14 oktober
deed hij zijn plechtige intrede in de kapel. Gehuld in cappa magna schreed hij
binnen, terwijl vanaf het koor onder donderende orgeltonen een vierstemmig
Vicario Petro Apostolico Viva klonk,
gecomponeerd door R.D. Brouwers. De volgende dag was er een pontificale H. Mis,
met alles erop en eraan. In het priesterkoor was een heuse bisschopstroon
opgesteld. R.D. Francino trad op als ceremoniaris. Er waren troonassistenten en
een diaken, een subdiaken en een presbyter assistent; ook een assistent voor de
mijter en een voor de staf, kortom het priesterkoor was overvol. Maar het was
prachtig, het was geweldig. Je kon er niet genoeg van krijgen. In die dagen
droeg een bisschop ook nog schoenen, kousen en handschoenen in de liturgische
kleuren van die dag’. Op de foto
die Jan nog had zie je mgr. Arnzt op zijn troon met naast hem als een der
troonassistenten zijn opvolger rector P. Bakker en daarnaast R.D. De Wilt (‘Pa’)
als nederige assistent voor de mijter.
Zijn de
kruisheren een onbetrouwbare orde waar dingen gebeuren die het daglicht niet
kunnen verdragen? Je zou het denken als je de aankondiging leest van de musical
‘Piek! Pias tussen pijen en piepers’ die tussen 4 en 15 april negen maal wordt
opgevoerd in het theater Markant in Uden (zie ook de sites
www.udensemusical.nl en
www.theatermarkant.nl). ‘Alsof hij
uit de lucht is komen vallen wandelt in april 2008 volkomen anoniem een bekende
onbekende door de straten van Uden. Door niemand herkend, zoekt deze vrolijke
flierefluiter opnieuw zijn weg in de plaats waar hij honderd jaar eerder naam en
faam maakte als grootste grappenmaker van het Land van Ravenstein. De grote
vraag is: waarom kwam hij terug? Is hij ergens naar op zoek? Heeft hij iets goed
te maken? Hoe dan ook, hij is in ieder geval terug met een missie. En hij blijkt
niet de enige! Ook de zoon van een grote industrieel uit de gemeente Uden heeft
een op het eerste oog hemelse opdracht waarbij hij ontdekt dat de Kruisherenorde
minder in orde lijkt dan altijd gedacht. En als er dan ook nog eens een luchtje
aan aardappels blijkt te zitten en het verschil tussen Kunst en Kitsch groter
blijkt te zijn dan je op het eerste gezicht zou denken, dan wordt al snel
duidelijk: de eeuwig jonge Naat Piek is niet voor niets naar Uden teruggekomen.‘
‘Piek! Pias
tussen Pijen en Piepers’ biedt een avondvullend spektakel vol vrolijkheid en
sfeer, als we de affiches mogen geloven. Een komisch complot in veertien Udense
bedrijven. Avond vol spel, zang en dans
door talentvolle Udense amateurs die live begeleid zullen worden door een
achttienkoppig orkest.’ Natuurlijk gaan we er met een zware delegatie van onze
oud-studentenvereniging OSCOSC naar toe. We willen wel eens van nabij meemaken
welke rol de kruisheren in dit duistere spel spelen. We zullen niet tolereren
dat de kruisheren en daarmee ook ons verleden zwart wordt gemaakt. Nu denken we
dat het allemaal wel los zal lopen, want artistiek leider Bart Stultiens heeft
zelf van 1969 tot 1974 ook ‘op’ de kruisheren gezeten. Bart heeft ons al laten
weten dat hij ons na afloop graag wil ontvangen. Nog meer garantie voor succes
was geweest als ons enkele substantiële rollen in de musical waren aangeboden
met Nic van Nuland bijvoorbeeld als prior Brouwers (‘boksschèters’) en Kees
Mettes als broeder Jan met de pan. Wie weet wil Bart wel iets artistieks
bedenken bij de presentatie van ons boek
Adieu, adieu o Uden in 2010. Het zou voor hem een nieuw accent zijn in zijn
loopbaan en tevens een soort thuiskomst.
Bart
Stultiens is trouwens al lang een bekende Nederlander (BN-er), al kende ik hem
niet. Jammer dat hij niet tevens ook een Bekende Oud-Student (BOS) kan zijn,
want hij is van na het internaat. Zoals bekend staan op die lijst van BOS-sen
mensen als de schrijver en dichter Bertus Aafjes, Anton van der Geld,
rector-magnificus van het Benelux Universitair Centrum,
oud-PSV-voorzitter Harrie van Raaij, organist Hans van Dijk, de
honderdjarige kruisheer Henk Scholtens en mijn - helaas reeds overleden - ome
Harrie, ooit klasgenoot onze onvolprezen leraar Latijn en Grieks Niek van
Leeuwen (‘de lange’). Bart Stultiens vertelde me dat hij
in 1969 ‘op’ de kruisheren in Uden aan het gymnasium is begonnen, maar
vanwege een geringe inzet is doorgegaan naar de Havo. Daarna heeft hij de
Pedagogische Academie gedaan en heeft hij van 1978 tot 1988 voor de klas
gestaan. Toen is Bart professioneel cabaretier geworden en heeft hij tien jaar
met solovoorstellingen door het land getoerd. Sinds 1998 is hij zich gaan
toeleggen op het schrijven en regisseren van musicals. Hij heeft inmiddels zes
projecten achter de rug, stuk voor stuk voorstellingen waar professionals met
amateurs samenwerken. Hij schrijft samen met (‘Vroege vogels’) Frank van Pamelen
de teksten (eerder in Veldhoven met Jurrian van Dongen) en schrijft zelf de
muziek. Vorige keren regisseerde Frank ook mee, maar nu doet hij dat alleen,
want het is niet zo Frank ‘zijn ding’. Daarnaast treedt Bart Stultiens ook nog
op voor bedrijven en op symposia. Ook schrijft hij teksten voor het
KRO-radioprogramma ‘Het Theater van het Sentiment’, wat vier keer in de week
wordt uitgezonden op Radio 2. Tenslotte (‘maar not least’) is hij trotse vader
van twee dochters, Jip en Lotte, van 13 en 12 jaar oud. OSCOSC is kan trots zijn
op Bart. Al kan hij geen lid zijn van OSCOSC, hij mag wel gerust donateur
worden.
Dat ik zelf
toch ook even aarzelde bij de stelling of de kruisheren wel te vertrouwen zijn
kwam omdat ik net een boekje had gelezen over Vinkel, nu een dorp met welvarende
burgerboeren, maar nog maar een eeuw terug een drassige negorij zonder eigen
parochie. In het boekje Vinkel 100 jaar
kerkdorp 1884-1984 las ik namelijk tot mijn grote verrassing dat de
kruisheren in de jaren 1882-1883 met bisschop Godschalk van Den Bosch overleg
hebben gevoerd over de bouw van een klooster met een ‘open’ kapel in Vinkel. De
bisschop vond het raadzaam, alvorens te besluiten, eerst de mening te horen van
de pastoors van de betrokken parochies: Nuland, Geffen en Heesch. Deze bleken
het eens te zijn met hun deken H. Piggen te Oss: men had liever een nieuwe
parochie Vinkel met wereldheren dan een kloosterkapel, aan welke laatste de
mensen van Vinkel ook hadden moeten meebetalen. Het feest ging voor de
kruisheren dus niet door. Maar, slaat de schrik me om het hart, hebben de
kruisheren destijds Uden willen verruilen voor Vinkel en zouden wij in dat geval
in het dorp van Nic van Nuland, als we dat hadden weten te vinden, onze
opleiding hebben gehad? Mijn wantrouwen werd nog versterkt toen ik op een
schilderij in het Breda’s Museum een kruisheer zag afgebeeld die kennelijk bezig
is aan de boorden van de Maas een nieuwe vestigingsplaats te zoeken. Op de
achtergrond zie je het silhouet van Vinkel. Toevallig steekt net de heilige
Christoforus over, die daar destijds een vaste veerdienst onderhield. De
onderste steen moet boven in deze netelige kwestie. Gelukkig hebben we Albert
van den Elsen van de Heemkundewerkgroep Nuweland, en Henk Buijks, schrijver van
het boekje en belangrijk historicus bij het Brabants Historisch Informatie
Centrum in Den Bosch, bereid gevonden om een diepgaand onderzoek in te stellen.
We zijn in bange afwachting van het resultaat. Wilden de kruisheren er echt
alleen maar een kapel bij of moet achteraf gesproken worden van ‘Het verraad van
Vinkel’? Bart Stultiens houdt er in ieder een mooie titel aan over voor zijn
volgende musical.
Laatst gewijzigd: zaterdag 05 april 2008 |
Reacties: Jan van den Bosch |