Wordt vervolgd ...

 terug naar publicaties werkgroep 


“Als de leraar binnenkomt, staat men op” (37)                                     

Feuilleton over de zoektocht van Kees Mettes, Nic van Nuland en Jan van den Bosch (de werkgroep-Mettes) naar het leven van toen op het college van het H. Kruis in Uden (aflevering  37, juni 2008)

Brabant is mijn vaderland, Vlaanderen mijn moederland. Ik ben dus een allochtoon. Toch voldoe ik, vind ik zelf, vooral aan de karakteristiek van de Brabantse eigenaard, zoals Anton Coolen die schilderde in zijn essay over Anton van Duinkerken in het tijdschrift Roeping (29e jaargang, 1953, p. 23-28): gulheid van gemoed, hartelijkheid, trouw in gehechtheden, zin voor traditie, neiging tot gezelschapsverkeer, blijmoedigheid en hartelijkheid in het gedeelde genieten van de goede geneugten van aarde en leven. Coolen vergeet gemakshalve de tegenkanten te noemen: somberheid, eenzaamheid, een gevoel van minderwaardigheid ook. Anton Coolen is overigens op 11 oktober 1961 bij Waardenburg uit de trein gevallen toen hij de klapdeur van de trein opendeed in plaats van de deur naar het toilet. Hij was toen even oud als ik nu ben.

Wie waarschijnlijk niet onder zwaarmoedigheden gebukt is gegaan is wel pastoor Sanders van Mariaheide, die we in aflevering 36 van dit feuilleton zagen opduiken. Harrie van Rijbroek (1953-1959) kwam daar wel eens, want zijn tante Jans was er pastoorsmeid. Toen Harrie naar Uden ging kreeg hij van tante Jans een hele mooie bonte slipover. Na haar schooltijd was Jans als hulpje in de pastorie blijven hangen tot ze er zelf de baas werd, althans in haar keuken. Ze verleende ook hand- en spandiensten in de kerk. Ze betoonde vooral eeuwige trouw en volstrekte dienstbaarheid aan de pastoor.

Je ziet op de foto’s van links af eerst Anton Coolen en dan tante Jans in volle glorie in haar witte scholk samen met Janus de Kaawe, de klusjesman, bij een mandvol schatten van de pastoor die niet alleen een verwoed jager was, maar ook een groot hondenliefhebber. We hebben geen foto meer kunnen vinden van de pastoor in de tijd van het Rijke Roomsche Leven, dus met glas wijn en sigaar. Kwade tongen beweren dat hij op de terugweg van een pastoorskrans ook een keer in het weiland terecht is gekomen. Nu staat hij er nog slechts als een burgermannetje op. Waarom dit Mariaheidense verhaal, zullen mijn lezers denken. Wel, uit pure liefde voor tante Jans natuurlijk en om haar via onze website alsnog de verdiende wereldwijde roem te verschaffen. We wensen haar namelijk veel hits.

Harrie heeft bij zijn Plechtige Communie van Deken Teulings van de St. Lambertuspaochie in Veghel, waar ze thuis onder vielen en waar hij jarenlang misdienaar is geweest (hij heeft in die tijd nog dikwijls de Mis gediend bij kapelaan Bluijssen, het kerkboek ‘Met Christus’, een kerkboek voor grote jongens, gekregen vanwege zijn uitmuntende kennis van de catechismus. Deken Teulings was ook nog proost van het Bossche kapittel en mocht daarom, als hij zijn zondags gewaad aan had, een klein beetje paars dragen. Zelf heb ik ook zo’n kerkboek ‘Met Christus’ bij mijn Plechtige Communie gekregen. Ik zat in de zesde klas van de lagere school en droeg toen voor het eerst een lange broek, een drollenvanger.

In die broek en met dat kerkboek ben ik naar Uden gegaan. De hele Kleine en Grote Figuur droeg ik die drollenvanger nog, op zondagen dan. Tijdens de ochtendmis las ik uit vroomheid het hele kerkboek door. Ik probeerde alle gebeden, zoals de Twaalf Artikelen van het Geloof en de Geheimen van de Rozenkrans, van buiten te leren. Ik betrapte me er wel eens op dat ik dat zonder erg half luidop zat te doen. Wat later in de tijd gebruikte ik het kerkboek ‘Innerlijk leven’ door W. Grossouw met overwegingen voor alle dagen van het jaar. Over nederigheid, over lijden, over gerechtigheid, over eenheid in ons leven. ‘Door de zonde is onze liefde als uiteengevallen in velerlei begeerten. De gevallen mens is niet langer meester van zijn hart.’ Dat soort dingen las ik dan dus op mijn knieën, op mijn vijftiende, ’s ochtends om zeven uur, in de kapel in Uden, in het belang van mijn ziel en zaligheid.   

Ik moet aan de fotowerkgroep onderhand de fotoboeken eens doorgeven , die Kees Mettes en ik van Ben Stukart (1939-1946) bij ons bezoek aan hem op 26 april 2006 in Bemmel zomaar hebben meegekregen met foto’s uit zijn tijd in Uden (zie aflevering 15 van dit feuilleton en elders op deze website het interviewverslag met Stukart). Hij had de albums speciaal voor ons klaargemaakt en alle foto’s nauwkeurig voorzien van de nodige gegevens. Vanzelfsprekend zijn er veel foto’s bij over de oorlogstijd. In die tijd is het college tweemaal langdurig ontruimd geweest met grote organisatorische complicaties voor de huisvesting en de studie van de jongens. Maar eerst wordt het oorlog.

Op vrijdag 10 mei schrikt het hele college in alle vroegte wakker van het daverend geronk van vliegtuigen. Tijdens de refter komt procurator Bik binnen met de mededeling dat de oorlog is uitgebroken en dat de Duitsers al in het land zijn. Het besluit valt om de jongens zo spoedig mogelijk naar huis te sturen. Wie kan, te voet of met de auto, want bussen rijden er niet meer, gaat naar huis; zo’n 120 jongens blijven achter. Op zaterdag verschijnen Duitse troepen in Uden. Refter en recreatiezaal worden in beslag genomen als slaapgelegenheid. De Generale Staf betrekt de gastenkamers, de ziekenzaal en de benedenste slaapzaal. De jongens trekken zich terug op de studiezaal en op de harmonie- en missiezolder. De cour staat vol legerwagens. Na de capitulatie verdwijnen de Duitsers uit het college en kunnen alle jongens terugkeren. Op het feest van het H. Hart is iedereen er weer gaat alles weer zijn oude gang.

Op 17 april 1942 moest het college van de Duitsers worden ontruimd. Toevallig viel dat in de paasvakantie. De inventaris van het college werd eerst in het klooster opgeslagen en later bij boeren in Uden. Vanaf die dag hing de hakenkruisvlag aan de voorgevel van het college. Met angstige nieuwsgierigheid keerden de studenten na de vakantie naar Uden terug. Thuis hadden ze allemaal een brief gehad waarin de naam van de kostbaas stond waar ze ondergebracht werden en dat ze een bed en liefst ook een fiets mee moesten brengen. De hele Poësis werd op ‘De Hoeven’ ondergebracht, een vijftal boerderijen langs de Zeelandseweg. De Kleine Figuur zat in het klooster in St. Agatha. De Grote Figuur kwam in Hees terecht. Achter in de Bitswijk, waar de Grammatica huisde, was ook de boerderij van Hannes Hoevenaars met Dora en Stientje. In zijn koestal hadden de Grammatica, de Syntaxis en de Poësis hun recreatie; de Rhetorica hield recreatie in het café van Van Driel. Op de bleek bij Hannes kon je je lekker in het gras uitstrekken. Bij Hannes op zolder was er ook nog een refter gemaakt voor zo’n dertig man, waar de kruisherenpot werd geserveerd.

Het is in deze periode dat de operette ‘Spaghetti’ voor het eerst is opgevoerd. We hadden het al over deze operette in aflevering 36, toen we de kruisheer Coenen in het zonnetje zetten. In Udensche Klanken (mei 1947, nr. 20) lees ik: ‘Ik herinner me nog goed de Vastenavondviering, die waarschijnlijk alle voorgaande heeft overtroffen. In de vacantie hadden Meneer Coenen en Meneer Brouwers hun koppen bij elkaar gestoken om samen eens een operette te een operette te schrijven Meneer Coenen zou de tekst verzorgen, die na de vacantie al klaar was, en meneer Brouwers schreef de melodieën, waarmee hij, geloof ik, de avond voor de opvoering pas klaar was. Overal. Tot zelfs onder zijn surveillance in de drukke recreatiezaal van de Mulo zag je hem zitten peinzen en dan … roefff … daar schoten de nootjes op papier. Zo ontstond de schitterende operette ‘Spaghetti’, in drie bedrijven. Een moeilijkheid vormde de opvoering, want daar ons toneelgezelschap niet aangesloten was bij de ‘Cultuurkamer’, zouden wij slechts mogen spelen met toestemming van partijman Ruppert. Wij riskeerden het echter en speelden, bij gebrek aan toneel, zomaar gewoon op de vloer van de Mulo. Het succes was één enthousiasme! Het was een feest voor oog en oor! Ruppert scheen hiervan de lucht te pakken hebben gekregen en kwam twee weken later de Zondagavondrecreatie binnen, maar ving bot, want toevallig was er die avond géén bontenavond!’ 

Op de linkerfoto hierboven zie je hoe in 1943 de studenten op de boerderij van Hannes Haskes samenkomen. Bij deze boer was de gaarkeuken, waar ’s middags een warme hap werd geserveerd. Het collegegebouw was toen door de Duitsers bezet. Je ziet de kruisheren Van Hees, Scheerder, Lamot en Brouwers. Op de foto in het midden zie je Hannes zelf en Dora en Stientje die juist haar Plechtige Communie heeft gedaan.. De familieverhoudingen tussen deze drie zijn nooit duidelijk geworden. De foto rechts is op de Bitswijk, waar in 1943 tijdens de bezetting van het college de Grammatica was gehuisvest. Je ziet de Heren Van Hees en Scheerder. 

Onlangs was het naar weer en had hij weinig omhanden, zodat hij maar wat ging googlen. Zo kwam Frans Roolaart (1938-1942), nu haast 83 jaar, tot zijn verrassing op onze website terecht. Enthousiast meldde hij zich meteen bij Thijs Kappen aan als lid. Na het inschenken van een heerlijke Bokma maakte hij ook direct zijn contributie voor 2008 over. Frans was in de oorlog als student ingekwartierd bij de familie Aldenhuizen (koekfabriek De Slinger) in de Udense Stationsstraat. Voordat hij naar Uden kwam zat Frans samen met zijn neef Jan Nijman op het klein-seminarie Hageveld in Heemstede. Nijman is nog secretaris van Hoogwaardig Heer geweest. ‘Mijn ouders,’ zo mailde Frans mij, ‘kregen toendertijd een brief van Hoogwaardig Heer, dat ik toch niet zo geschikt zou zijn voor het Priesterschap. Gezien de Roomse Kerk in haar huidige staat van doen, moet hij spijt hebben van z´n uitspraak. Wellicht was ik nu bisschop geweest, ha,ha,ha.’

‘In de oorlog heb ik het college verlaten en ben op de zaak van m´n vader ondergedoken (hij was algemeen procuratiehouder bij Hulstkamp& Zoon& Molijn, distilleerderij/likeurstokerij). Wij woonden in het woonhuis in het pand, dat nog steeds staat op het Noordereiland in Rotterdam. Na de oorlog heb ik de HBS in twee jaar gedaan,  waarna ik drie jaar militaire dienst moest doen, waarvan twee jaar in Indië. Een jaar op een buitenpost en daarna overgeplaatst naar het Kabinet van de Legercommandant in Batavia. Prachtige tijd geweest. Studie economie niet afgemaakt,  maar in het bedrijfsleven gestapt, te weten Hulstkamp, Coebergh en Heineken, 40 jaar in de drankenwereld! Veel bestuursfuncties vervuld en na mijn pensionering op 31 december 1990 nog dertien jaar secretaris van de Belangengroep Ondernemingen Rotterdam geweest. Momenteel al vier jaar voorzitter van de Probusclub Prins Alexander. En zo gaat alles gezond en naar zin. Tenslotte ben ik nog Ridder in de Orde van Oranje-Nassau geworden en Begiftigd met het Erekruis ‘Pro Ecclesia et Pontifice’.

Ik heb Frans natuurlijk gevraagd om zijn herinneringen aan Uden en om foto’s en andere dingen uit die tijd. Prompt ontving ik een envelop met stokoude spullen, een aantal uit de oorlogstijd. Zoals de brief die de toenmalige directeur van het college Dr. W. van Hees op 6 mei 1942 aan de ouders schreef over de hervatting van het onderwijs aan de studenten per 18 mei (zie afdruk hierboven). Aan de ouders werd gevraagd per omgaande op te geven of zoonlief over een fiets beschikte en of gezorgd kon worden voor een bed en een ‘waschkom’. Een paar dagen later viel bij de familie Roolaart een briefkaart in de bus (zie afdruk hierboven), waarop kruisheer Nolet vroeg per omgaande naar de kruisheren (station restant) een eenpersoonsbed met bijbehorend matras, een peluw en een hoofdkussen op te zenden. Een jaar later werden die spullen weer teruggestuurd, blijkbaar toen Frans het college had verlaten, want op 29 augustus 1943 schrijft pater Winkelmolen aan Frans: ‘Enkele dagen geleden is je ledikant naar R’dam gezonden. Als je het ontvangen hebt, laat ons dan even weten of alles er was. Dan is broeder Karel gerust.’

Prachtig om op deze manier zo plotseling stemmen uit het verleden te horen. Zo moeten er nog tientallen jongens van toen zijn van wie we het bestaan niet kennen. Zo ongeveer als die indianenstam die onlangs in het Amazonegebied werd ontdekt. Je kunt het geloven of niet, maar in de afgelopen dagen dook zo’n onbekende Udense stam op, toen haar voorman, Piet Seijsener (1946-1951) ons bij verrassing een levensteken gaf. Piet vertelt in zijn bericht dat ze op 13 september weer een reünie gaan houden voor de jongens van 1946-1952. Zo’n zelfde reünie hebben ze ook gehouden in 1990. Piet is samen met Jan de Waard en Ben Datema bezig aan de voorbereiding van de reünie in september. Piet schrijft: ‘We hadden wel eens gehoord van jullie club, maar zeer vaag’. Volgens mij kan dat niet waar zijn, want in ieder geval Jan de Waard was op onze reünie van 15 september 2007 aanwezig (zie aflevering 28 van dit feuilleton, waarin ik zijn belangrijke rol voor Udense Klanken in de herinnering heb teruggehaald). Piet vraagt nu of we op 13 september ook acte de présence willen geven om iets te vertellen over onze oud-studentenvereniging en om de communicatie te verbeteren, ook al omdat de club van Piet vooral uit niet-digitalen bestaat. Die verbroedering zal zeker plaatsvinden.

Nog voor de jongens van de stam 1946-1952 op het college aantraden verloren ze al hun directeur, de hiervoor al genoemde Dr. Willem van Hees. Op 25 juni 1946 werd Van Hees, die tevens prior in Uden was, namelijk tot de waardigheid van Magister-Generaal der Kruisheren geroepen. De vijf jaar daarvoor heeft Van Hees met sterke hand in de moeilijke oorlogsjaren de studenten langs allerlei onvoorziene klippen geleid. ‘Tijdens de verschillende bezettingsperioden van het college door de soldaten van vijandige en bevriende legers’, zo lees ik in Udensche Klanken van juni 1946, nr. 18, ‘toen de studenten overal verspreid zo gemakkelijk uit de band zouden kunnen springen, was zijn waakzame zorg overal en menig student, die de perikelen van het externaat anders zeker niet ongeschonden zou hebben doorgemaakt, heeft zijn roeping mogen behouden, dank zij de wijze leiding van den Prior.’

De nieuwe Generaal, geboren in 1906, was bij zijn uitverkiezing dus pas veertig jaar oud. Hij was student op het college van 1919 tot 1924, werd in 1930 priester gewijd, doctoreerde aan het Angelicum in Rome in 1932 en werd in datzelfde jaar Magister van de filosofen in Zoeterwoude. Toen dat klooster tot Prioraat werd verheven werd Van Hees er de eerste Prior, tot hij in 1941 tot Prior in Uden werd gekozen. Tot zijn wapenspreuk koos Hoogwaardig Heer de woorden van St. Paulus ‘Verbum Crucis Dei Virtus’. Toen mijn heeroom - het was, denk ik in 1955 - vanuit Amerika op vakantie bij onze familie in Oosterhout was en vanwege een hartaanval in het ziekenhuis lag, kwam daar Hoogwaardig Heer liefdevol bij zijn confrater op bezoek. Van Hees wilde ook even een kijkje nemen bij de benedictijnen in de St. Paulusabdij. Ik werd opgetrommeld om de weg te wijzen. Hollend voor de hoogwaardige dienstauto uit heb ik hijgend mijn nederige taak volbracht.

Het meest verre en tevens meest curieuze geluid uit het verleden is wel de brief van de Italiaanse Koninklijke Consul aan de directeur van het college. De consul schrijft op 6 augustus 1935: ‘Hierbij heb ik de eer u mede te delen, dat een groep leerlingen van de vierde klasse van Uwe Gymnasium aan Z.E. het hoofd der Italiaansche Regeering een brief heeft verzonden ten einde Hem met Zijn verjaardag geluk te wensen. Aangenaam zou het mij zijn, indien U aan genoemde jongens wilde doen weten dat Z.E. Mussolini hun brief ontvangen heeft en dat Hij hen dankt voor hun vriendelijke gedachte.’ Op 29 juli 1935 werd Mussolini, al sinds 1922 fascistisch dictator, 52 jaar. In dat jaar valt hij ook Abessinië binnen. Wat heeft de jongens juist toen bezield om Il Duce te feliciteren? Misschien omdat Hij droomde van herstel van het Romeinse Rijk? Of omdat Hij de treinen op tijd liet rijden? Mogelijk omdat de studenten het waardeerden dat Hij (in 1929) een concordaat met het Vaticaan had gesloten. Het is natuurlijk te ver gezocht om een connectie te zien met Van Hees, die in het begin van de jaren dertig in Rome net als vele anderen onder het balkon van Mussolini kan hebben gestaan.

Ik ben wel erg ver in het verleden verzeild geraakt. Ik schud mezelf wakker. Want het heden is van mij en de toekomst gloort in de ogen van mijn kleindochtertje.

 Oosterhout, 30 juni 2008/Jan van den Bosch. 


Laatst gewijzigd: zondag 29 juni 2008

Reacties: Jan van den Bosch