‘Als de leraar binnenkomt, staat men op’ (43)
Feuilleton over de zoektocht van Kees Mettes, Nic van Nuland en Jan van den
Bosch (de werkgroep-Mettes) naar het leven van toen op het college van het
H. Kruis in Uden (aflevering 43,
januari 2009)
Ik
herinner mij niet dat we vroeger als student ooit in het klooster kwamen. Ik
ben twee jaar lang koster geweest, maar kwam nooit verder dan de sacristie.
Je moet al een Anton van der Geld zijn geweest om het toen al verder
geschopt te hebben. Volgens Nic van Nuland was de enige keer dat studenten
in het klooster mochten komen na het eindexamen. Voor zover hij zich
herinnert kregen ze daar dan een glas wijn, waarbij de reverendi domini er
waarschijnlijk vanuit gingen dat daarmee ook de eerste alcohol in het leven
van de wereldvreemde knapen zijn intrede deed. In het klooster hadden de
Heren ieder hun kamer. Mogelijk moesten de broeders op de onverwarmde zolder
huizen. Ik zie de Heren in mijn verbeelding ’s avonds in hun
gemeenschappelijke ruimte in broederlijke sfeer rond de open haard nog een
sigaar roken en de laatste roddels uitwisselen over die vermaledijde
studenten, terwijl de wijn rijkelijk vloeit. Intussen staat de wereld op
zijn kop en is het verleden bijna uitgewist. De laatste kruisheren staan op
het punt het klooster te verlaten. Voor ons was dat een dringend signaal om
nog eens naar Uden te gaan om te redden wat er te redden valt. Met name gaat
het ons om dingen uit onze collegetijd, zoals fotoverzamelingen. Onze
fotowerkgroep (Thijs Kappen, Jan van Driel, Kees Klessens en Harrie van
Rijbroek) is namelijk hard bezig met het aanleggen van een fotoarchief.
Later wordt dat misschien wel een digitale fotobank; voorlopig wordt er op
gemikt om op de reünie van 25 april
Steenkoud
was het er. De kanaries en parkieten van broeder Karel zouden het in deze
temperatuur niet hebben overleefd. Over broeder Karel hebben we in
aflevering 30 van dit feuilleton al eens eerder geschreven toen ik van zijn
neef Gerrit van Stiphout een plakboek in handen kreeg. Bovendien komt er in
ons boek Adieu, adieu o Uden
natuurlijk ook een artikel over Ziek
zijn met broeder Karel in de hoofdrol. In januari 2006 hebben we ook al
eens een kijkje genomen op de zolder, toen samen met Alouis Wijnhoven (zie
het verslag van ons interview met deze geliefde leraar elders op onze
website). Toen stond het nog overvol, intussen is er al veel geruimd, maar
het was nog altijd een ratjetoe, zeg maar een bende. De enorme zolder is het
onvervalste decor van een Agatha Christie-thriller met veel deuren die
nergens toe leiden. Overal kraakt het en je moet elk moment het doorzichtige
hoofd verwachten van een kruisheer, los zwevend door de ruimte met daaronder
een wapperend, leeg habijt zonder buikband. Gelukkig vond Jan nog heel wat
fotomateriaal in de nalatenschap van onze leraar Hüsken. Bovendien troffen
we ook nog dozen aan vol met speldjes en medailles van Onze Lieve Vrouw ter
Linde en met ansichtkaarten die jongens als wij vroeger naar thuis stuurden.
Er staat op de zolder ook nog een complete studentenadministratie, die nodig
gered moet worden. Het zijn twee kaartsystemen, een systeem met kleine
kaartjes met je thuisadres er op en wanneer je op het college bent gekomen
en weer bent vertrokken en een systeem met grote kaarten met de vermelding
van al je rapportcijfers en nog wat dingen. Op mijn kaart bijvoorbeeld de
vermelding van mijn IQ: verbazend hoog. Als ik dat had geweten had ik wel
wat meer van mijn leven gemaakt. Het systeem met de kleine kaartjes gaat
helemaal terug tot de jaren twintig. Ik kom bijvoorbeeld mijn heeroom Jan
van den Bosch (1922-1928) en mijn ome Harrie van den Bosch (1928-1934)
tegen. Heeroom is later prior geworden in Onamia (Minnesota); op het kaartje
van ome Harrie zie ik dat hij met Pasen 1932 toen hij in de Rhetorica zat
naar huis is gegaan. ‘Geen zin meer’, staat er simpel bij geschreven. Zo
kende ik ome Harrie toch niet. Later op die winterse 7e januari
dalen we af naar de bibliotheek van het klooster die momenteel ook al
ontmanteld wordt. De boeken ouder dan 1800 gaan naar St. Agatha, de rest
(zo’n 10.000 banden) wordt waarschijnlijk verkocht. Ik las ergens dat de
opbrengst naar de nieuwe stichting gaat die het hoekske van de kapel gaat
beheren waar het genadebeeld staat. Wij zullen er niet genoeg plek meer
hebben om er ons Adieu, adieu o Uden te zingen. Sunt, sunt, sunt.
Hoera, op
25 april zien we elkaar in St. Agatha, zoals je hebt kunnen lezen in de
ledenbrief 2009, die dezer dagen dankzij de goede zorgen van Thijs Kappen
weer is verspreid naar alle 168 leden-oud-studenten. Uit alle windstreken,
tot uit het verre Friesland (‘It giet aon’), zullen de oud-studenten van het
college op die 25e april weer toestromen voor de zoveelste
reünie. Uit Udense Klanken weet ik
dat de eerste reünie heeft plaatsgevonden op 11 augustus 1936. Zo’n 200
oud-studenten trokken toen met wapperende banieren in lange rei op naar de
kapel voor een groet aan Onze Lieve Vrouw ter Linde en om te luisteren naar
een mooie Mariapreek. Bij de feestmaaltijd boden de oud-studenten op die
eerste reünie een glas-in-loodraam aan dat sindsdien het trappenhuis voor in
het collegegebouw siert. Na het eten waaierden de jongens van 1936 uit naar
hun vroegere kostbazen en -bazinnen. ‘Velen hebben kostelijk genoten toen ze
zooveel oude menschen en oude dingen weer terugzagen en hun streken van
vroeger weer eens konden terughalen.’ Die eerste reünie werd om vijf uur
besloten met een Plechtig Lof, ook toen al
besloten met een uit volle borst gezongen
Adieu. Zoiets is voorzitter Nic
van Nuland op 25 april a.s ook weer van plan. De contributie van de nieuw
opgerichte oud-studentenvereniging bedroeg toen overigens slechts 1 gulden
per jaar (nu slechts 20 euro, over te maken naar rekening 49.65.07.109 bij
de ABN/AMRO-bank te Eersel ten name van M.M.A. Kappen onder vermelding van
‘OSC-OSC 2009). Op 8 en 9 augustus 1938 was er weer een reünie met op de
tweede dag ’s middags een wandeling naar Bedaf. Zo’n 120 oud-studenten
trokken toen naar hun geliefde Uden op. ‘Wat zijn wij, oud-studenten, goed
af geweest met onze collegetijd in Uden’, schreef Harry Heesbeen in een
vooruitblik. ‘Wat waren we echt thuis bij die goeie Udensche menschen, wat
liep ons leven rustig langs bidden, werken en spelen en wat groeiden we
zonder het te merken in kennis en karakter onder de vaste leiding van onzen
Prior. We voelden ons één familie met één tehuis en één ideaal, kinders
allemaal van eenzelfde Zoete Moeder.’ In 1939 was er zelfs een sportdag voor
oud-studenten georganiseerd die voortaan jaarlijks werd gehouden. Er werd
flink gelachen, maar ook flink verloren van de studenten van toen: met het
voetballen liefst met 7-2. Tien jaar later werd het zelfs 10-1.
Vanzelfsprekend moest de reünie van 1940 worden afgelast. De wereld staat in
brand, het college wordt gevorderd door het Duitse leger. Hoewel Uden zeer
ongunstig gelegen is in de Peellinie en de vijand er een groot vliegveld
aanlegt dat meermalen zwaar wordt gebombardeerd is in Uden geen enkel huis
beschadigd en geen mens gedood door oorlogsgeweld. Uit dankbaarheid voor
deze opvallende gunst laten vrijwel alle inwoners van het dorp een beeltenis
van de Udense Lieve Vrouw in hun gevel metselen. In 1946 wordt de draad weer
opgepakt. Op 20 augustus stromen de oud-studenten weer toe voor de derde
reünie. Het wordt laat die avond vooraleer de slaapzalen werden opgezocht.
Een van de voorstellen op de vergadering van de volgende dag is om voortaan
ook de vrouwen van de oud-studenten op de reünie toe te laten. Het voorstel
wordt verworpen. ‘De vrouwen - hoezeer zij ook geapprecieerd worden -
behoren over het algemeen niet tot de herinnering van de oud-studenten op
het college.’ Algemene bijval ondervindt wel het aanbod van een
oud-student-rijwielhandelaar om aan R.D. Francino, secretaris van de kring
van oud-studenten, een stel nieuwe fietsbanden cadeau te doen. ‘Een
prachtige reünie’, is de mening van de 130 oud-studenten die op 16 augustus
1948 voor de vierde algemene reünie naar Uden waren gekomen. ‘Een prima
geest kenmerkte deze reünie van het begin tot het einde, een cocktail van
Franciscaanse blijmoedigheid, Jezuïtische spitsvondigheid, wereldheerlijke
uitbundigheid, openhartigheid der leken met als gronddrank delicieuze
gastvrijheid der kruisheren.’ Op 2 augustus 1950 begint de vijfde tweedaagse
reünie. De Hoogmis wordt op die reünie opgedragen door de neomist Janus van
der Wijst o.s.c. Met ‘We hebben weer veel leut gehad’ begint Appie Vink
o.s.c. in Udense Klanken zijn
verslag van de reünie 1952. ‘Eten: lekker, en bier: veel.’ Hij sluit zijn
verslag af met: ‘We hadden datzelfde gevoel als toen we vroeger op vakantie
gingen Maar de Udense geest dragen we met ons mee.’ Vanwege de brand op het
college in 1954 wordt de reünie van dat jaar doorgeschoven naar 1955. En
omdat ik plotseling even genoeg heb van al dat gereünieer, vertel ik er de
volgende keer wel verder over. Er zouden nog vele reünies volgen tot de
kring van oud-studenten in 1969 werd meegezogen in de maalstroom van de
maatschappelijke ontwikkeling. Het spectaculaire verhaal over hoe ie
vervolgens als een Phoenix in 2002 weer herrees heb ik in aflevering 38 al
eens verteld.
Op de
koffie op 7 januari bij Gerrit en Joke van Stiphout in Uden kreeg ik uit het
persoonlijk bezit van Gerrit een stapeltje boeken en krantenknipsels over de
kruisheren mee. Ik ben onderhand beter over de kruisheren gedocumenteerd dan
de orde zelf. Daarbij bijvoorbeeld een nieuwsbrief uit 1986 over
Honderd jaar Udens College met een
bestelformulier voor het boek met de gelijknamige titel dat intussen een collectors item is geworden. Onder
dezelfde benaming was er toen ook een tentoonstelling in het Museum voor
Religieuze Kunst in Uden. Ik meen dat ik in 1986 wel op een reüniedag van
oud-studenten ben geweest, maar niet op de tentoonstelling. Sinds ik op 31
mei 1962 met mijn einddiploma onder de arm naar huis was gefietst en nog één
keer had omgekeken naar de twin towers
van de St. Petrus die tesamen met het iele torentje van de kapel de
skyline van Uden bepaalden was ik
niet meer in contact geweest met de kruisheren. Wel heb ik de lange Van
Leeuwen in 1968 nog even gezien bij de begrafenis van mijn Heeroom in St.
Agatha en ben ik wel eens langs Uden gereden om te
checken of het college en de kapel
echt bestonden en niet alleen in mijn herinnering. Maar in 1968 vond ik
mezelf dus tussen klasgenoten terug die ik alleen herkende aan de sigaren
die we toen allemaal nog rookten. In
no time hing in de barak een dichte blauwe walm. Dat is alles wat ik me
van 1986 herinner. Natuurlijk heb ik ook een exemplaar gekocht van het
herdenkingsboek. Toen pas zag ik wat een rijke geschiedenis het college
heeft gekend. Ik was wel erg teleurgesteld over het hoofdstuk over mijn
eigen periode (1956-1962), geschreven door rector Flip Salman. Eigenlijk
gaat dat hoofdstuk alleen over de erkenning en niet over ons. Er staan over
onze periode amper foto’s in het boek, terwijl andere perioden rijk daarmee
gelardeerd zijn. Een troost is wel dat mijn moeder op foto 190 afgebeeld
staat. Mijn gevoelens van ongenoegen over ‘Uden’ zijn pas wat opgelost sinds
ik vanaf 2002 mee ben gaan doen in onze nieuwe oud-studentenvereniging en
daarin vooral veel onvermoede vriendschap ontmoette. Ik heb vroeger nooit
beseft dat wij als oud-studenten tenslotte zelf de deur van het klooster nog
eens zouden sluiten.
Een van
de aardigste boekjes die ik van Gerrit kreeg is
350 jaar wel en wee van de Udense Kruisherengemeenschap van de hand
van onze leraar Engels Antoon van den Elsen. Ik heb nog een paar Engelse
studieboeken uit de tijd dat ik bij Van den Elsen in de Grammatica en de
Syntaxis zat. We hadden toen redelijk moderne boeken, zoals
English for the second year en
An outline of English grammar.
Verder ook leesboekjes zoals You‘re
welcome en An exciting Saturday.
En tenslotte natuurlijk ook het
Basisvocabulaire voor het eindexamen Engels, de tegenhanger van
Schwere Wörter bij Duits (‘John tore his coat badley’). Van den
Elsen was een geweldige fan van de Engelse voetbalclub Manchester United en
was ontroostbaar na de vliegtuigcrash in 1958 waarbij zeven van de
Busby-boys omkwamen. Van den Elsen
was een echte Ujenaar (geboren in 1922 en overleden in 2006) en schreef ook
veel over Uden. Jan Berns vertelde me desgevraagd dat hij bar weinig meer
wist over Toon van den Elsen als leraar Engels, terwijl hij hem in ieder
geval in de Rhetorica gehad moet hebben, hij is ook medeondertekenaar van
het einddiploma van Jan. ‘Wat me wel is bijgebleven’, zo vertelt Jan verder
toch nog, ‘is een recital dat Van den Elsen eens heeft gegeven. Hij zong
prachtige Engelse liederen, die hij uitvoerig inleidde, met zijn hoge, lang
uithalende stem: ‘Ie...rrrrland is het la....nd van de zo....n’. Hij was een
nogal hoge tenor. Ik heb hem op het door onze klas in 1956 verzorgde
Sinterklaasfeest nog geïmiteerd. In 1977 gaf Van den Elsen een bundel
volksverhalen uit: Udense Vertellingen in den hoek van 't vuur. Hij
heeft me die indertijd geschonken. Toen ik hem later vertelde, dat ik die
verhalen nogal literair vond, was zijn antwoord: ‘Natuurlijk, ik kon het
toch niet weergeven, zoals ze me verteld waren, dat zou te onbeschaafd zijn.
Het is de taak van de schrijver er verhalen van te maken’. Een opvatting,
die helemaal niet strookte met wat mijn collega's van Volkskunde op het
Meertensinstituut over deze zaak dachten.’
De kogel is door de kerk. Op 26
januari heeft de officiële ondertekening van de verkoopakte van het klooster
en de kapel van de kruisheren plaatsgevonden. De akte is ondertekend door
prior provinciaal Huub Wagemans en zijn confrater Jan Rooijakkers en verder
door A. van Osch, lid van de Raad van Bestuur van BrabantZorg, en H.
Windmüller, algemeen directeur van BrabantWonen.
Belangrijke voorwaarden waren - we hebben er in de vorige afleveringen van
dit feuilleton al herhaaldelijk iets over verteld, want het gaat ons
allemaal zeer aan het hart - dat klooster en kapel bij elkaar blijven en de
verering van Onze Lieve Vrouw ter Linde gewaarborgd blijft. Alle oude
kruisheren die in november 2008 nog in het klooster woonden zijn inmiddels
verhuisd naar Sint Jan, waar ze naar volle tevredenheid verblijven, meldt
het Udens Weekblad. Alleen de kruisheren Rein Vaanhold, Jan van Well en Jan
van de Ven blijven voorlopig nog als kraakwacht in het klooster. Tegelijk
met de ondertekening van de verkoopakte is ook de oprichtingsakte voor de
Stichting Beheer Kruisherenkapel ondertekend. Het bestuur van deze stichting
wordt gevormd door rector Rein Vaanhold, Henk Hermelink, van de
Vriendenkring Kruisherenkapel, mevrouw W. de Jong-Verspeek, lid van de Raad
van Bestuur van BrabantZorg en Ad van Boxmeer, locatiemanager van
BrabantZorg. De stichting huurt voor minimaal vijf jaar de kapel en zal die
exploiteren ‘in de geest van de kruisherentraditie’. Zonder negatief te zijn
- ik ben het zonnetje in huis - heb ik er vanaf het begin al mijn twijfel
over uitgesproken of dat wel goed gaat aflopen, zeker gezien de dubbele
petten van mevrouw de Jong en meneer van Boxmeer. De kapel kan in mijn ogen
alleen maar blijven bestaan als die commercieel wordt uitgebaat als
cultuurtempel of horecabedrijf of een combinatie daarvan. Het is zelfs
denkbaar dat de kapel uit kostenoogpunt over een tijdje ook tot
appartementen wordt verbouwd. In al die scenario’s is er voor Onze Lieve
Vrouw ter Linde geen plaats meer. Voor ons trouwens ook allang niet meer.
Voor ons
was de verkoop en de komende ontruiming van het klooster aanleiding om zo
kort na de 7e januari nóg een keer naar Uden te gaan om van het
klooster afscheid te nemen. Op 28 januari zien we over de nevelige velden
van Oost-Brabant de Udense St. Petruskerk nog eens opdoemen, misschien wel
voor de laatste keer. We worden in het klooster opengedaan door manager Wim
Kemps die zijn dagen bij de kruisheren na zesentwintig jaar trouwe dienst
geteld ziet. We zijn erg benieuwd naar zijn memoires. Wim heeft in 2006 ook
onze reünie in het atrium van De Cour op een puike manier verzorgd. In de
gang treffen we toevallig kapitein Rein Vaanhold. Aan zijn onverstoorbare
blijmoedigheid is niet te merken dat hij op een zinkend schip zit. Het doet
me denken aan de heroïeke geschiedenis van kapitein Carlsen en de Flying
Enterprise in 1952. Op alle belangrijke schilderijen, beelden en meubels in
het klooster zit een paarse sticker als teken dat die spullen bewaard moeten
blijven. De rest kan weg naar de rommelmarkt waarvan de opbrengst bestemd
zal zijn voor het behoud van de kapel. Op de zolder is Mieke van Zanten,
conservator van de kruisherencollectie van de Stichting St. Aegten, bezig de
ene doos op de andere te stapelen. Alles is al ingepakt. De meeste dozen
zitten waarschijnlijk nog vol met ongebruikte aflaten. Mieke belooft nog wat
speldjes van Onze Lieve Vrouw ter Linde voor ons te bewaren. Het
tropenhabijt is Kees Mettes wat te nauw. Hij krijgt het bijna niet meer uit.
De studentenadministratie wordt vernietigd, horen we. We besluiten daarom
het kaartsysteem te redden. De grote kaarten staat nu bij mij op de zolder,
de kleine kaarten zijn met de werkgroep-fotografie mee. Zelf heb ik ons
bezoek aan het klooster op die 28e januari sterk ervaren als een
afscheid van alles wat me aan Uden heeft gebonden. De enige die nog op me
kan rekenen is vanzelfsprekend Onze Lieve Vrouw ter Linde. Maar daarmee is
‘Uden’ nog lang niet uit onze aandacht. Op die 28e januari waren
we met de werkgroep-Berns namelijk eerst ook nog op de Universiteit in
Tilburg waar we met Arnoud-Jan Bijsterveld, hoogleraar ‘Cultuur in Brabant’
overlegden over de productie van ons boek
Adieu, adieu o Uden. Het ziet er
naar uit dat de Stichting Zuidelijk Historisch Contact ons boek wil
uitgeven. Daardoor ontstaat langzamerhand de zekerheid dat het er ook
werkelijk van komt. We hebben er nog wel een jaartje hard aan te werken. Dan
kan het manuscript naar de drukker en kunnen we het boek in september 2010
presenteren als de viering van het 800-jarig bestaan van de orde van de
kruisheren op zijn hoogtepunt is. Vanwege ons boek natuurlijk.
Oosterhout, 31 januari 2009/Jan van den Bosch.
Laatst gewijzigd: zaterdag 07 februari 2009 |
Reacties: Jan van den Bosch |