“Als de leraar binnenkomt, staat men op” (21)
Verslag van de zoektocht van Kees Mettes, Nic van Nuland en janvdbosch@casema.nl (de werkgroep-Mettes) naar het leven van toen op het college van het H. Kruis in Uden (aflevering 21, december 2006; extra lange kerstaflevering, speciaal voor Nic van Nuland)
Harrie van Rijbroek (1953-1959) is de Peter d’Hamecourt van OSCOSC in het onrustige grensgebied tussen Uden en Veghel. Zeker vroeger was het tussen die twee gemeenten op bestuursniveau altijd pik en pook. Door middel van zijn verzetskrant www.kliknieuws.nl houdt Harrie ons op de hoogte. Zo moest eind jaren vijftig de vraag worden beantwoord wie van de twee als kerngemeente zou worden aangewezen door het ministerie van Economische Zaken ten behoeve van de industriële ontwikkeling. Bij die aanwijzing hoorde natuurlijk een grote zak met geld. Veghel, toch al - ook toen - economisch vrij sterk, dacht goede kansen te maken. Er werd flink gelobbyd in Den Haag door burgemeester Schreven. Mis: Uden werd aangewezen. En waarom volgens historicus Govers in het Kliknieuws? Omdat een van de topambtenaren van EZ - een zekere De Wit - in de jaren twintig (1923-1925; oud-student van het soort E) op het college van het H. Kruis in Uden had gezeten! Hij was vanuit het verre Den Haag die mooie tijd op het “kullezie” blijkbaar nog niet vergeten! Als dat waar is, zo voegt Harrie er blozend van opwinding aan toe, dan heeft Uden dus in feite zijn geweldige ontwikkeling aan de kruisheren te danken! De mensen in Uden zouden ons daarvoor wel wat dankbaarder kunnen zijn. Harrie loopt daarom met het plan voor een monument (“De Priesterstudent”) op het Onze Lieve Vrouwenplein in Uden (de gemeente Uden schrijft dat inderdaad met een n!). Misschien leeft die collega-oud-student De Wit nog. Hij moet van omstreeks 1910 zijn. Hij zou dan een van de oudste nog levende oud-studenten van het college zijn. De oudste oud-student (soort A), tevens oudste kruisheer ter wereld is nog altijd Henk Scholtens. Pater Scholtens is geboren in 1907 en was student op het college van 1920 tot 1926. Hij woont momenteel in het klooster in Uden. Over de “carrière” van Henk Scholtens kun je lezen in mijn artikel “De bungalow van Alfrink” (te vinden op www.janvandenbosch.com, klik op Bruidsuiker en vervolgens op de verhalenpagina). Mijn ome Harrie van den Bosch (1926-1932; oud-student soort E) is trouwens ook nog altijd in de race.
Een paar afleveringen terug hebben we het gehad over het kruisherenklooster in het Groningse Ter Apel. Kees Mettes is daar toen nog speciaal voor ons een kijkje gaan nemen. Dat er ook een kruisherenklooster in Venlo is geweest wist ik niet en dat de kruisheren daar “klaasbroeders” werden genoemd vond ik wel heel grappig. Ik vond daarover een verhaal van de hand van de kruisheer L. Heere in een oude “Kruistriomf”. Ik was midden in de sinterklaastijd op 21 november weer in St. Agatha en zat in de leeskamer op Kees te wachten. De burgerij van Venlo bestond rond 1400 vooral uit “kramers” en schippers. In 1378 kregen de schippers verlof om een kapel voor Sinter Klaas op te richten op een van de acht heuvelen waarop Venlo is gebouwd (Rome heeft er maar zeven). Wat later kwam Ferricus van der Putten, prior-generaal van de kruisheren, residerend in Hoei, in zijn vaderstad Venlo langs op visitatiebezoek naar Asperen en St. Agatha (over Asperen moeten we het ook nog eens hebben). Hij wist de kapel met pauselijke goedkeuring voor de kruisheren te winnen die voortaan net als voorheen de schippersmeesters als klaasbroeders werden aangeduid. Ze woonden in het aanpalende sinterklaasklooster of Klaashuis tot ze daar in 1795 door de Fransen uit zijn verjaagd. De klaasbroeders verbouwden de kapel tot een grote kerk. “Ze moet in de 15e eeuw in stad en omgeving een moderne kerk zijn geweest, waarin de vlammende laat-gotiek haar speelse jacht langs kapiteelloze pijlers en gewelfribben op en neer begon en haar blijdschap in zwierende raamtraceringen uit jubelde”, schrijft kruisheer Heere alsof hij er getuige van is geweest. De kerk stond tot 1944 op de hoek van de Vleeschstraat en de Klaasstraat in Venlo. Na het lezen van dit spannende verhaal, waarin ook nog sprake is van een “Pieta” die in het ruim van een schip zou zijn gevonden, van een bibliotheek die tot in Brussel vermaardheid had en een één meter hoge en ragfijne monstrans die nu hier in St. Agatha moet zijn, lees ik ook nog een Volkskrantartikel over het Erfgoedcentrum Nederlands Kloosterleven, gevestigd in de vroegere voorkant van het klooster in St. Agatha. Daar houden we op 8 september 2007 de reünie van onze oud-studentenvereniging OSCOSC, dus ik vertel er nu niets over. Nog steeds wachtend op Kees maak ik kennis met Geert Hermens, die momenteel de boekhouding van de kruisheren doet, wat nog niet meevalt, en geniet ik verlegen van een kop koffie die de provinciale overste Huub Wagemans zelf aan mij boven komt brengen.
“Met ’t kruis in top, zo varen wij, door wereldtij, ten hoogen hemel op”. Ik zit te lezen in de dertiende jaargang van “Kruistriomf”. We schrijven 1933. Er is heel veel nieuws uit de kruisherenmissies: Bandoeng, Tjimahi, Bondo, Monga, Bili en Onamia. Mijn heeroom janvdbosch@casema.nl weet nog niet dat hij naar Onamia (Minnesota) zal worden uitgezonden. Op 1 augustus 1933 wordt hij tesamen met negentien confraters in de kapel in Uden door Zijne Hoogwaardige Excellentie Mgr. J. Aengenent, Bisschop van Haarlem, tot priester gewijd. In “Kruistriomf” wordt grote dankbaarheid uitgesproken voor de priesterzegen die de Orde overkomt. Nog niet eerder kwam het voor dat de Orde op één dag werd uitgebreid met twintig priesters. Van deze twintig jonge priesters gaan er zeventien naar de missie. Op 6 juni 1934 ontvangen zij uit handen van Mgr. Aengenent het missiekruis. Op 1 september 1934 stapt heeroom in Antwerpen op de boot en vaart via Le Havre, Southampton en Halifax naar New York. Aan boord leest hij de Mis voor de passagiers. Het valt hem op hoe de dames aan boord gekleed - of beter gezegd ongekleed - gaan. In Amerika wordt hij muziekleraar en prior. In de zomermaanden studeert hij muziek aan de universiteit in Chicago. Hij loopt daar rond met Henk Scholtens, die er klassieke talen studeert. Aan de andere kant van de straat rent net op dat moment Al Capone schietend voorbij. Ook op het college in Uden werden de handen voor de missie uit de mouwen gestoken. Dat gebeurde vooral in het kader van de missievereniging “Sint Paulus”, die in de jaren dertig van de twintigste eeuw onder de bezielende leiding stond van J. Esselaar O.S.C. Toen bijvoorbeeld het nieuws doorkwam dat de Congomissie “op uitdrukkelijk verlangen van den Apostolischen Delegaat van Z.H. de Paus” een eigen seminarie ging bouwen werd geestdriftig begonnen met een steentjesactie die voor een halve cent konden worden gekocht. Aan de lezers van “Kruistriomf” werd verzocht volle dozen met halve centen toe te sturen. In de jaargang 1934-1935 schrijft H. IJzermans O.S.C. vanuit Verndale (Amerika) zijn jeugdherinneringen aan Uden op in liefst elf afleveringen. Het speelt zich allemaal af rond 1890, toen het handjevol studenten nog bij mensen in Uden in de kost was. Het is verschrikkelijk gedateerd en oubollig, maar tegelijk ook curieus en soms nog heel herkenbaar. Misschien moeten we deze “Camera Obscura” van IJzermans toch nog voor de vergetelheid moeten behoeden en zijn schrijfsels op onze website een tweede leven geven. De afstand tussen verleden en toekomst wordt immers met de dag kleiner.
Het Bulletin van november 2006 ligt in mijn mailbox. Ik lees dat altijd helemaal. Het is ook de moeite waard. Ik leef mee met de mededelingen over vakanties, ziektes, operaties, herstel en overlijdens van kruisheren, ik lees het gedicht “Een gebed in de advent”. “Kan een mens alleen voor God leven”, vraagt Martien Jilesen. Hij maakt daarover het volgende grapje: “Een kruisheer is overleden, komt (natuurlijk, denk ik er bij) in de hemel en wordt direct naar God geleid. Vol verwachting kijkt hij God aan en zegt: “God, ik heb mijn hele leven voor u alleen geleefd”. “O”, zegt God, “dat was niet mijn bedoeling, toen ik je aangesproken heb. Je hebt het verkeerd begrepen. Het was mijn bedoeling, dat je helemaal jezelf zou worden. Ga maar terug en probeer het nog eens”. In het Bulletin wordt ook hulde gebracht aan Hans Eijgenraam, een collega-oud-student. Ik weet nog dat hij in de Telefoonstraat in Tilburg woonde. Dreef zijn vader niet een groentenzaak? Hans zat ook in de schola. Hij heeft nu in ieder geval de Mgr. Niënhauspenning uitgereikt gekregen. Die prijs wordt jaarlijks toegekend aan iemand met bijzondere verdiensten voor het katholiek primair onderwijs. Hans voldoet op uitzonderlijke wijze aan de criteria, zo lees ik. Zijn recent gepubliceerde afscheidsbundel is, zo staat in zijn getuigschrift, een prachtig voorbeeld van zijn werk en opvattingen na elf jaar Leiden en 27 jaar Druten als catecheet en identiteitsbegeleider op katholieke scholen. Ook Hans is een sieraad uit “Uden”. Wie weet wil hij nu wel identiteitsbegeleider worden van onze oud-studentenvereniging OSCOSC. Zijn levensmotto blijkt namelijk te zijn: “Laat de kinderen spelen in de grazige weiden van de religie”. Meer over de toekenning van de penning via www.aartsbisdom.nl. Ik keer terug naar “Kruistriomf”. Op 14 oktober 1934 bestond de kruisherenparochie van de H. Kruisvinding in Rotterdam 12 ½ jaar. “In verband met de tijdsomstandigheden en zware lasten waaronder de parochie gebukt gaat”, zo lees ik, “had er enkel een kerkelijke viering plaats. Enkele dagen tevoren werd in IJsselmonde een hulpkerkje ingezegend, dat door de Kruisheeren vanuit Rotterdam bediend wordt. Het is het tweede bijkerkje. Het eerste werd reeds enkele jaren geleden te Bolnes geopend”. Rotterdam was een belangrijk leverancier van priesterstudenten. Later kruisheer hebben velen terug in Rotterdam een belangrijke bijdrage geleverd aan welzijn en onderwijs in de stad. Zie ons verhaal over kruisheer Ton Lafeber. Verder lezend in “Kruistriomf” kom ik bij een “special” over het “Zilveren Jubilé der Amerikaansche Missie”. Mijn heeroom was daar intussen enigszins ingeburgerd. Ik tref een foto bij aan van de eerste drie missionarissen. Het zijn in het midden father W.A. van Dinter, die het in 1935 had geschopt tot Magister-Generaal van de Orde, rechts broeder H. van der Aa en links warempel onze father H. IJzermans van de serie met Udense jeugdherinneringen. Ik zit nog te kijken waarom de drie zo aan hun overjas frunniken.
In een boek over het Sint-Catharinadal (zie de rubriek “Bibilografie” van de site www.deheiligedriehoek.com) las ik over de bescherming die dit norbertinessenklooster altijd van het Oranjehuis heeft genoten en dat er nóg een klooster in Brabant was dat dergelijke bescherming genoot, namelijk het kruisherenklooster in St. Agatha. Je kunt daar heel veel over lezen in het fraai geïllustreerde boek “Land van Cuijk, 33 dorpen en één stad” van Rien van den Brand en drs. Harm Douma, Boxmeer 2002, ISBN 9070336561, 400 blz. Grave en het Land van Cuijk behoorden tot het bezit van Karel V en zijn zoon Filips II. Om zijn geldzorgen te verlichten verpandde Filips zijn bezit aan Willem van Oranje. Na hem kwamen Maurits en Frederik Hendrik en de achtereenvolgende stadhouders. In het gebied lag het dorpje St. Agatha. Het is onbekend hoe de verering van dit Siciliaanse martelaresje aan de oevers van de Maas verzeild is geraakt. In het klooster bewaart men nog een achttiende-eeuws beeldje van St. Agatha met een engel, die een schaaltje ophoudt om haar borsten op te vangen. De heilige Agatha is ook afgebeeld in een miniatuur met bladgoud in het grote graduale, het koorboek uit het begin van de zestiende eeuw van de hand van de kruisheer Johannes van Deventer. Twee kruisheren knielen aan haar voeten. Omstreeks 1300 was er bij Cuijk een kapel gebouwd, gewijd aan St. Agatha. De heer van Cuijk schonk deze kapel aan de Orde der kruisbroeders, zoals de kruisheren toen heetten. Ze stichtten er in 1371 een bescheiden klooster bij (de norberinessen staan op nummer één in Nederland: hun stichting dateert van 1271). De eerste kruisbroeders kwamen uit Asperen bij Leerdam. Familierelaties tussen de huizen van Arkel en van Cuijk speelden daarbij een rol. Het jonge kruisherenklooster kende weldra vele vorstelijke weldoeners, zoals de hertog van Gelre, Maria van Bourgondië, Karel V. Na de Opstand en de verovering van Grave door prins Maurits mochten de kruisheren wel hun goederen blijven beheren, maar ze mochten geen nieuwe kloosterlingen meer aannemen. Na de Vrede van Muster waren de kruisheren zo slim zich voor te doen als een gemeenschap van particulieren en hun eigen kloostergoederen terug te pachten. Zo sukkelden de kruisheren de Generaliteitsperiode door. Ik zie niet echt veel van de bescherming van de Oranjes. Volgens mij was het ze slechts te doen om het bezit van het klooster. Het is ze mooi niet gelukt, althans wat betreft het kleine stuk grond waarop het klooster staat, want hun pachtboerderijen en omvangrijke landerijen zijn de kruisheren wel allemaal kwijtgeraakt. Het is wel een wat schrille gedachte dat waar de Oranjes in eeuwen niet in slaagden de Stichting Sint Aegten intussen in een vloek en een zucht heeft bewerkstelligd. Het boek waar ik over begon had ik uit de Brabant Collectie van de Universiteit van Tilburg. Er is daar onvoorstelbaar veel moois dat je allemaal zomaar en gratis mag inzien en lenen (www.uvt.nl/diensten/bibliotheek/collecties/brabant).
Op 12 december 2006 was het een hoogtijdag voor de werkgroep-Berns, je weet wel, die werkgroep die toewerkt naar het boek “Adieu, adieu o Uden”. Het was een zonovergoten tocht naar St. Agatha langs de zilverwitte Maas. In het klooster had broeder Jan koffie en later soep voor ons klaar en provinciaal Huub Wagemans zoals altijd een opwekkend woord. We doken vervolgens in de archiefdozen die Anneke had klaargezet op zoek naar materiaal over ons collegeleven van toen. Halverwege de middag gingen Kees en ik richting Uden, waar Peter van de Hurk (1959-1965, student soort E) ons opwachtte voor een interviewgesprek. Peter is correspondent van het Brabants Dagblad in Nistelrode. Eerst werd er - heel ingewikkeld - een foto van ons gemaakt in het trappenhuis van het collegegebouw. Toen mochten we mee naar het landhuis van Peter. We werden daar professioneel ondervraagd over hoe het is om kruisherenonderzoeker te zijn. Daarna overstelpte Peter ons met geschenken, zoals de jubileumuitgave van Het Udens Weekblad: 50 jaar in 150 pagina’s. Toen ik daar later thuis in bladerde kon de teleurstelling niet groter zijn: er hadden net zo goed geen kruisheren kunnen zijn in Uden. Een paar kleine berichten slechts trof ik aan. In 1966 stond bijvoorbeeld in het weekblad: “Dat er bij het vrouwelijk geslacht behoefte was aan een gymnasium in eigen plaats moge blijken uit het feit dat reeds twintig meisjes zich hebben gemeld om met het begin van het nieuwe schooljaar de lessen op het Udens gymnasium der Kruisheren te volgen”. In 1986 wordt gemeld dat Jan Donkers als laatste kruisheer het Udense onderwijs verlaat. “Toen ik in 1966 naar Uden kwam zat het internaat nog vol priesterstudenten. Geen van deze leerlingen zou priester worden. Het aantal priesters dat het college onder de oud-studenten telde - ongeveer 1.200 - zou vanaf dat moment niet meer toenemen”. En dan zegt Jan Donkers iets wat ik zelf niet zo goed wist: “De radicale ommekeer had niet alleen te maken met het sterk veranderde klimaat in de Nederlandse kerk, maar ook met de nieuwe geest die op het klooster heerste. Men was daar niet meer zo enthousiast over de traditionele priesterkerk. Een goed gevormde leek zou in de wereld van morgen belangrijker zijn (…)”. Intussen zitten Kees en ik bij Peter, Ria en Lieke aan de kerstmaaltijd. Peter schenkt zijn beste wijn: Maranges Premier Cru. Buiten begint het licht te sneeuwen. Aangezien in de herberg in Nistelrode geen plaats meer is, leggen Kees en ik ons te slapen in de stal achter het huis. Midden in de nacht worden wij wakker van hemels licht en engelengezang. Een engel met de stem van Nic van Nuland kondigt ons het heil aan. “Zalig kerstmis”, wensen Kees en ik elkaar en we draaien ons nog eens om.
Oosterhout, 14 december 2006/janvdbosch@casema.nl.
Laatst gewijzigd: zaterdag 18 april 2009 |
Reacties: Jan van den Bosch |